Rechtbank Rotterdam
Parketnummer: 10/770004-13
Datum uitspraak: 16 februari 2017
Tegenspraak gemachtigd raadsman
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde
gedetineerd te Justitieel complex Schiphol,
gemachtigd raadsman mr. Roethof, advocaat te Amsterdam.
Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 februari 2017.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Verbeterde lezing tenlastelegging
In raadkamer is vastgesteld dat in de tenlastelegging de pleegdatum ‘ [datum 1] ’ staat, terwijl zich ten aanzien van de verdachte in het dossier enkel stukken bevinden die zien op mogelijke witwashandelingen gepleegd op [datum 2] . De vraag is of dit kan worden beschouwd als een kennelijke verschrijving en de tenlastelegging verbeterd kan worden gelezen.
Onderkend wordt dat de pleegdatum een kernbestanddeel van de tenlastelegging is en essentieel is met het oog op de informatiefunctie van de dagvaarding. Aan die informatiefunctie heeft de tenlastelegging in de onderliggende zaak voldaan, ondanks de kennelijke vergissing wat betreft de pleegdatum. De raadsman heeft immers inhoudelijk verweer gevoerd ten aanzien van het enige verwijt richting de verdachte dat uit het dossier naar boven komt, namelijk het witwassen van € 7.000,- op [datum 2] . De raadsman heeft ook geen blijk gegeven van enige verwarring bij hem of de verdachte omtrent de vraag welk verwijt de officier van justitie de verdachte heeft gemaakt. De verdachte wilde zelfs - zo is door de gemachtigd raadsman expliciet ter zitting aangevoerd - dat de zaak zo snel mogelijk werd afgedaan en heeft daarom afstand gedaan van haar recht op de zitting aanwezig te zijn.
Uit de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden volgt dat de verdachte door een wijziging in de bewezenverklaring van de datum niet in haar verdediging is geschaad. Dit brengt mee dat rechtbank de tenlastelegging verbeterd kan lezen (zie ook Hoge Raad van 30 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3662). Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. C.J.A. van der Maas heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uur.
Waardering van het bewijs
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat zijn cliënt hem heeft verteld dat zij door een kennis is benaderd met de vraag of deze haar rekening mocht gebruiken, omdat hij zelf door het ontbreken van een verblijfstitel niet over een bankrekening kon beschikken. Die kennis zou van een derde een bedrag ontvangen, dit zou dan op de rekening van de verdachte worden gestort en vervolgens worden opgenomen. De verdachte is hiermee akkoord gegaan en wist niet van de illegale herkomst van het geld.
Beoordeling
De verdachte heeft zich bij de politie voornamelijk beroepen op haar zwijgrecht. Zij heeft afstand gedaan op haar recht om ter zitting te verschijnen. Het door de raadsman voor het eerst ter zitting aangevoerde, namelijk dat de verdachte dacht het ging om (legaal) geld van een kennis zonder bankrekening, ontbeert feitelijke grondslag in het dossier.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op
[pleegdatum], te [pleegplaats 1] tezamen en in vereniging met een ander, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers /hebben zij verdachte en haar mededader toen aldaar, van één geldbedrag te weten van
7.000 (zegge: zevenduizend) euro, ,
b. omgezet, , terwijl zij, verdachte en haar mededader wisten, dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid feit
Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.
Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering straf
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich, tezamen met een onbekend gebleven ander, schuldig gemaakt aan het witwassen van een bedrag van € 7.000,-. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer een bedreiging voor de samenleving. De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat de verdachte een katvanger was, en dat zij daarmee slechts één onderdeel uitmaakte van een groter geheel.
De rechtbank houdt tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarover de verdachte bij de politie heeft verklaard en die ter zitting door haar raadsman zijn aangevoerd. De verdachte is in februari 2014 slachtoffer geweest van een schietpartij, waardoor zij de rest van haar leven in een rolstoel zal zitten. Dit heeft als gevolg dat zij, als alleenstaande moeder, niet meer in staat is voor haar vier kinderen te zorgen en dat zij niet meer bij haar kunnen verblijven.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van [datum uittreksel] , waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank de verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf opleggen van na te noemen duur, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De raadsman heeft zich ten slotte nog op het standpunt dat de redelijke termijn is geschonden.
Indien geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft bij de berechting van de zaak als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Anders dan de raadsman heeft betoogd, kan het verhoor van de op 25 juni 2014 – waarin zij zich voornamelijk op haar zwijgrecht heeft beroepen – niet als het beginpunt van die termijn worden aangemerkt. Dat ligt – evident – anders voor het eerstvolgende bericht dat de verdachte na dit verhoor van het openbaar ministerie ontving, te weten de dagvaarding haar op 3 februari 2016 is toegestuurd. Dat betekent dat de redelijke termijn is aangevangen op 3 februari 2016 en er dus geen sprake is van schending van die termijn in deze zaak.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 420bis van het Wetboek van Strafrecht.