In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2017 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam over de toekenning van een individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 36 van de Participatiewet (Pw). Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor deze toeslag, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 14 maart 2016 geoordeeld dat verweerder een nieuw besluit moest nemen, omdat de verordening waarop de afwijzing was gebaseerd, onverbindend was verklaard. De rechtbank heeft in deze uitspraak vastgesteld dat verweerder pas een nieuw besluit kon nemen nadat de gemeenteraad nieuwe regelgeving had vastgesteld. De nieuwe verordening werd op 7 juli 2016 vastgesteld en trad op 22 juli 2016 in werking.
De rechtbank oordeelde dat de gemeenteraad bij het vaststellen van de nieuwe verordening rekening had gehouden met de omstandigheden van de betrokken personen, maar dat dit niet betekende dat de hoogte van de toeslag ook geïndividualiseerd moest worden. Eiser had geen andere rechtsregel aangedragen die een dergelijke individualisering vereiste. De rechtbank concludeerde dat de hoogte van de aan eiser toegekende individuele inkomenstoeslag van € 50,- per toeslagjaar rechtmatig was en dat er geen grond was voor schadevergoeding of vergoeding van wettelijke rente. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk voor zover het gericht was tegen het niet tijdig nemen van een besluit en ongegrond voor de overige besluiten.
De uitspraak benadrukt de autonomie van gemeentelijke raden in het vaststellen van verordeningen en de mogelijkheid om verschillen in beleid tussen gemeenten te hanteren. De rechtbank heeft ook het belang van rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel in de besluitvorming van de gemeente onderstreept.