ECLI:NL:RBROT:2017:1406

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2017
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
ROT 15/8360
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van het rookverbod tijdens het Oktoberfest in Kollum

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een rechtspersoon uit Kollum en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De zaak betreft de oplegging van een bestuurlijke boete van € 1.200,- aan de eiseres wegens het niet handhaven van een rookverbod tijdens het Oktoberfest op 4 oktober 2015. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister, dat het eerdere besluit om de boete op te leggen, ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, ondanks dat eiseres aanvoerde dat de locatie van het evenement niet correct was vermeld in de besluitvorming. De rechtbank oordeelde dat het gebrek in de motivering van het bestreden besluit kon worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het niet aannemelijk was dat eiseres hierdoor benadeeld was. De rechtbank concludeerde dat de bestuurlijke boete terecht was opgelegd, aangezien de overtreding van het rookverbod was vastgesteld door toezichthouders van de NVWA. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het griffierecht te vergoeden of om proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/8360

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2017 in de zaak tussen

[Naam rechtspersoon], te Kollum, eiseres,

gemachtigde: [Naam],
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 13 november 2015 (het primaire besluit), strekkende tot oplegging van een bestuurlijke boete van € 1.200,- wegens het niet handhaven van een rookverbod in een horeca-inrichting, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit wederom bezwaar gemaakt, welk bezwaar verweerder aan de rechtbank heeft doorgezonden om het als beroepschrift af te doen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.S. de Boer.

Overwegingen

1. Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabakswet, zoals die van toepassing was ten tijde in geding, bevat de verplichting voor de exploitant om een rookverbod in te stellen, aan te duiden en te handhaven in de horeca-inrichting.
Uit artikel 11b en 11c van de Tabakswet en de daarbij behorende bijlage, zoals die luidden ten tijde in geding, wordt de bestuurlijke boete voor een overtreding van artikel 10, eerste lid, van de Tabakswet vastgesteld op € 1.200,- wanneer binnen twee jaar na het onherroepelijk zijn van de bestuurlijke boete op de eerste overtreding, dezelfde overtreding voor de tweede keer wordt begaan
De wijzingen van de tabakswetgeving nadien strekken niet ten gunste van eiseres.
2.1.
Op 2, 3 en 4 oktober 2015 vond in de gemeente Kollumerland het Oktoberfest 2015 plaats. Bij besluit van 4 september 2015 heeft de burgemeester eiseres op grond van artikel 35, eerste lid, van de Drank- en Horecawet ten aanzien van het verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank op aanvraag ontheffing verleend van het in artikel 3 voor de uitoefening van het horecabedrijf gestelde verbod, tijdens dit evenement. Aan die ontheffing is onder meer als voorwaarde verbonden dat [Naam], bestuurder van eiseres, te allen tijde aanwezig is tijdens het schenken van alcoholische dranken en verantwoordelijk is voor de naleving van de aan de ontheffing verboden voorschriften en beperkingen. Deze ontheffing bepaalde voor vrijdag 2 en zaterdag 3 oktober 2015 dat van de ontheffing gebruik mocht worden gemaakt van 20:00 uur tot 01:30 uur en dat de tent leeg moest zijn om 02:00 uur.
2.2.
Volgens het op 6 oktober 2015 opgemaakte relaas van bevindingen (het relaas) van een assistent-inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hebben twee assistent-inspecteurs van NVWA (toezichthouders) op 4 oktober 2015, omstreeks 00:09 uur, een inspectie verricht op het Maartensplein te Kollum. Volgens het relaas konden de toezichthouders na vertoon van de gekochte toegangsbewijzen het terrein op en hebben zij op dat terrein een volledig overdekte witte tent betreden. Daarin zagen zij ongeveer 400 personen staan. Voorts zagen zij dat aan de bar drankjes werden geserveerd en afgerekend, dat meerdere mensen, waaronder het barpersoneel, sigaretten in de tent rookten en dat diverse mensen een blauw/grijze rookwalm uitbliezen. Voorts roken de toezichthouders dat er een penetrante lucht van tabaksrook in de tent hing.
2.3.
Volgens het op 7 oktober 2015 opgemaakte rapport van bevindingen (het rapport) van een toezichthouder van NVWA heeft deze toezichthouder kennis genomen van het relaas en op grond daarvan op 6 oktober 2015 met [Naam], bestuurder van eiseres, telefonisch contact opgenomen. Blijkens het rapport heeft J. de Vries het volgende verklaard:
“Ik ben organisator van het Oktoberfest in Kollum. Het is moeilijk om het
rookverbod te handhaven. Ik heb er geen verklaring voor dat jullie een barman
hebben zien roken in de tent.”
2.4.
Verweerder heeft eiseres vervolgens een bestuurlijke boete opgelegd wegens het niet handhaven van een rookverbod in de tent tijdens zaterdagnacht 4 oktober 2015 aan het einde van het Oktoberfest. Omdat eiseres eerder is beboet voor het niet naleven van een van de rookverboden is het boetebedrag vastgesteld op € 1.200,-.
3.1.
In beroep betoogt eiseres dat haar ten onrechte een bestuurlijke boete is opgelegd, omdat zij niet op het Maartensplein in Kollum met een feesttent stond ten tijde van de vastgestelde overtreding. Eiseres heeft in dit verband een brief van het college van burgemeester en wethouders van Kollumerland van 2 maart 2016 overgelegd waarin wordt verklaard dat de locatie van het Oktoberfest 2015 op 2 en 3 oktober 2015 niet het Maartensplein in Kollum was en dat door de noodopvang van vluchtelingen de locatie van het Oktoberfest 2015 was verplaatst naar een locatie op een bedrijventerrein in Kollum.
In die brief is voorts vermeld dat de ontheffing op grond van de Drank- en horecawet met het oog hierop is gewijzigd.
3.2.
Verweerder heeft naar aanleiding van deze beroepsgrond een aanvullend relaas van bevindingen van 25 januari 2017 overgelegd, waarin is vermeld dat de inspectie plaatsvond aan de Phaesmaweg in Kollum. In de bijgevoegde oorspronkelijke checklist is ook die locatie vermeld. Die locatie is eveneens vermeld in door verweerder overgelegde berichtgeving van eiseres van 1 oktober 2015.
3.3.
Het betoog van eiseres slaagt voor zover zij heeft aangevoerd dat verweerder bij de boeteoplegging is uitgegaan van een onjuiste locatie waar de overtreding zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank ziet evenwel aanleiding dit gebrek in de motivering van het bestreden besluit te passeren met artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. In dit verband stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet meer in geschil is dat het Oktoberfest 2015 plaatsvond op een andere locatie in Kollum dan aanvankelijk was beoogd, dat eiseres op de locatie aan de Phaesmaweg in Kollum met een tent stond en dat door toezichthouders aldaar is vastgesteld dat artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabakswet niet is nageleefd, terwijl de rechtbank het niet aannemelijk acht dat eiseres door dit gebrek in de motivering van bestreden besluit is benadeeld (vergelijk CRvB 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5064).
4. De bestuurlijke boete is vastgesteld met inachtneming van artikel 11b en 11c van de Tabakswet en de daarbij behorende bijlage, zoals die luidden ten tijde in geding, terwijl omstandigheden die nopen tot matiging op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb zijn gesteld noch gebleken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. De rechtbank ziet in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb in het voorliggende geval geen aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van
mr. dr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 februari 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.