2.2.Omdat vergunninghoudster haar bestaande bedrijfsactiviteiten wil blijven uitvoeren heeft zij op 9 oktober 2013 bij verweerder een melding gedaan voor het veranderen van haar inrichting en daarbij tevens een verzoek ingediend om in het kader van het Activiteiten-besluit maatwerkvoorschriften aan het bedrijf op te leggen. Door de gemelde wijzigingen is er sprake van een lichte verschuiving van de geluidbelasting. Vergunninghoudster verwijst hierbij naar het akoestisch rapport van Adromi B.V. van 8 oktober 2013.
De veranderingen in de bedrijfsvoering betreffen:
- extra opslagvakken aan de noordwestzijde van de inrichting;
- gewijzigde situering parkeerplaats personenauto’s vanwege de extra opslagvakken;
- uitbreiding opslagvak voor zand;
- toename bedrijfsduur kraan;
- beperkte toename voertuigbewegingen;
- meer belading vrachtwagens en tractoren met trechters;
- kleine wijzigingen van rijroutes op het terrein.
3. Verweerder heeft de huidige situatie vergeleken met de op 29 oktober 2001 vergunde geluidgrenswaarden. Uit de vergelijking volgt dat er over het algemeen een afname van de geluidbelasting is. Slechts op enkele punten is er sprake van een zeer geringe toename. Verweerder heeft voorts geconcludeerd dat de situatie bij vergunninghoudster voldoet aan de uitgangspunten van de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Vervolgens heeft verweerder bij het bestreden besluit besloten om de volgende maatwerkvoorschriften te stellen met betrekking tot het aspect geluid onder bepaling dat deze in de plaats treden van het gestelde met betrekking tot het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit.
“GELUID
1.1
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (Lr,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, mag in de representatieve bedrijfssituatie op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan:
Locaties en hoogte t.o.v. maaiveld 07.00-19.00 uur 19.00-23.00 uur 23.00-07.00 uur
A. Gevels van woningen
[perceel 2] op 1,5 meter 58 51 47
[perceel 1] op 1,5 meter 63 54 50
[perceel 1] op 5 meter 62 56 52
1.2
Het maximale geluidsniveau (LAmax) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten mag ter plaatse van geluidgevoelige objecten niet meer bedragen dan:
Locaties en hoogte t.o.v. maaiveld 07.00-19.00 uur 19.00-23.00 uur 23.00-07.00 uur
A. Gevels van woningen
[perceel 2] 70 65 64
[perceel 1] 70 69 69
Verweerder heeft daarnaast ten aanzien van de woningen [[------]] vastgesteld welke mate van geluidbelasting aldaar als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van vergunninghoudster wordt ondervonden. Uitgangspunt bij dit onderzoek is geweest dat het toegestane binnenniveau in de geluidgevoelige ruimten als gevolg van het industrielawaai maximaal 35 dB(A) mag bedragen. Indien uit de berekening zal blijken dat in een ruimte niet aan het vereiste binnenniveau wordt voldaan, zal er worden bepaald met welke maatregelen wel hieraan zal kunnen worden voldaan.
De bewoners van [perceel 3] hebben aangegeven geen hinder te ondervinden van de inrichting van vergunninghoudster en maken geen gebruik van de door verweerder aangeboden maatregelen. Voor de woning [perceel 4] zijn geen aanvullende voorzieningen nodig om aan het binnenniveau van 35dB(A) etmaalwaarde te voldoen. Voor het aanbrengen van geluidwerende maatregelen aan de woningen op de percelen [1 en 2] heeft verweerder door NIBAG B.V. een akoestisch onderzoek laten uitvoeren. In het NIBAG-rapport van 19 juni 2014 zijn de vertrekken van deze woningen genoemd die op grond van dit onderzoek moeten worden voorzien van extra geluidwering opdat in die woningen aan een binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde kan worden voldaan.
4. Op grond van artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit kunnen andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau dan bedoeld in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit worden vastgesteld.
Op grond van het tweede lid kan het bevoegd gezag slechts hogere waarden vaststellen dan de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, indien binnen geluidsgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten van gevoelige gebouwen, die zijn gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van de inrichting, een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) wordt gewaarborgd.
Ingevolge het derde lid is de in het tweede lid bedoelde etmaalwaarde niet van toepassing indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen.
5. Eiser heeft aangevoerd dat de maatwerkvoorschriften niet binnen drie jaar na
1 oktober 2008 zijn gesteld. Eisers stelt zich op het standpunt dat hierdoor de standaardnormering van 50 dB(A) van toepassing moet worden geacht. Eiser is verder van mening dat niet uitputtend is onderzocht of vergunninghoudster zelf wel alle maatregelen heeft genomen om overlast te voorkomen. Er blijkt nergens uit dat er sprake is van een onvermijdbare situatie, waarin technische dan wel organisatorische maatregelen soelaas bieden om de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidniveaus te beperken. In haar uitspraak van 22 oktober 2014 geeft de Afdeling alleen aan dat vergunninghoudster niet mag worden belemmerd in de voortzetting van haar bedrijfsvoering. Dat neemt niet weg dat ook van vergunninghoudster een behoorlijke inspanning mag worden gevraagd om deze overschrijding terug te dringen.