201307933/1/R3.
Datum uitspraak: 22 oktober 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Zandhandel en Overslagbedrijf [appellant sub 1], gevestigd te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Handelsbedrijf [appellant sub 2], gevestigd te [plaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Veersedijk Beheer B.V., gevestigd te Hendrik-Ido-Ambacht,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Veersedijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en Veersedijk Beheer beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en Veersedijk Beheer hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2014, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. Wildschut, [appellant sub 2] en Veersedijk Beheer, beide vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M. van Putten, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. Hoogesteger en D.W. Kraaij, bijgestaan door mr. R.J.G. Bäcker en mr. P. van Aardenne, beiden advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
Verder zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B], belanghebbenden, gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1]
2. Het beroep van [appellant sub 1] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor de percelen Veersedijk 203 tot en met 209, de maximaal toegestane bouw- en opslaghoogte binnen de bestemming "Bedrijf" voor het perceel Veersedijk 187 en de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" voor dit perceel.
3. [appellant sub 1] betoogt dat haar terrein aan de Veersedijk 187 alsmede de directe omgeving in het vorige plan deel uitmaakten van een gezoneerd industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). In het voorliggende plan maken de percelen Veersedijk 203 tot en met 209 geen deel meer uit van het gezoneerde industrieterrein "Aan de Noord". Het gevolg hiervan is dat deze woningen geluidgevoelige objecten zijn als bedoeld in de Wgh en dat de geluidbelasting op de gevel hiervan ten hoogste 50 dB(A) mag bedragen, terwijl deze nu aanzienlijk hoger ligt, aldus [appellant sub 1]. Dit betekent dat vrijwel haar gehele bedrijfsvoering stil dient te worden gelegd.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de percelen Veersedijk 203 tot en met 209 reeds onder het vorige plan een woonbestemming hebben verkregen en dat het toen al niet was toegestaan op die gronden een zogeheten grote lawaaimaker te vestigen, zodat de gronden derhalve geen deel uitmaakten van het gezoneerde industrieterrein. Het voorliggende plan voorziet daarom volgens hem niet in een wijziging van de planologische status van deze woningen. Verder stelt de raad dat het college van burgemeester en wethouders technisch onderzoeksbureau NIBAG opdracht heeft gegeven te onderzoeken welke geluidreducerende maatregelen zo nodig dienen te worden getroffen aan deze woningen om te bereiken dat het bedrijf van [appellant sub 1] kan worden gecontinueerd en tegelijkertijd een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal worden gewaarborgd.
3.2. Aan de percelen Veersedijk 203 tot en met 209 was in het plan "De Volgerlanden-Betuweroute" een woonbestemming toegekend. Met de toekenning van een woonbestemming aan deze percelen in het voorliggende plan wordt de planologische status hiervan niet gewijzigd. Het plan voorziet derhalve niet in een beperking van de bedrijfsvoering van [appellant sub 1] ten opzichte van het vorige plan.
Niet in geschil is dat de huidige geluidbelasting op de gevel van deze woningen als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 1] hoger is dan op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer maximaal is toegestaan. In dit verband heeft de raad erkend dat hij bij de vaststelling van het vorige plan onvoldoende is ingegaan op de gevolgen van de toekenning van een woonbestemming aan deze percelen voor de bedrijfsvoering van [appellant sub 1]. In het kader van voornoemd Besluit is onderzoek gestart naar de eventueel te treffen geluidreducerende maatregelen en te stellen maatwerkvoorschriften, die waarborgen dat [appellant sub 1] zijn bestaande bedrijfsactiviteiten kan voortzetten en die tegelijkertijd een garantie vormen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Niet is beoogd de bedrijfsvoering van [appellant sub 1] te belemmeren en in verband hiermee heeft de raad toegezegd dat de kosten van de noodzakelijke maatregelen voor rekening van de gemeente komen. [appellant sub 1] heeft niet bestreden dat hiermee wordt voorkomen dat knelpunten ontstaan voor zijn bedrijfsvoering.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat met een voortzetting van een woonbestemming voor de percelen Veersedijk 203 tot en met 209 de bedrijfsmogelijkheden van [appellant sub 1] onevenredig worden beperkt.
Het betoog faalt.
4. [appellant sub 1] stelt dat ingevolge de planregels binnen de bestemming "Bedrijf" een maximaal toegestane bouwhoogte en opslaghoogte geldt van 10 m. Op het perceel Veersedijk 187 staan evenwel ook opslagtrechters van 11 m hoog. De bouwhoogte van deze trechters overstijgt de maximaal toegestane bouwhoogte onderscheidenlijk de maximaal toegestane opslaghoogte. Bovendien steekt de opslag van goederen in deze trechters doorgaans uit boven de rand. De raad is volgens [appellant sub 1] bij de vaststelling van het plan hieraan ten onrechte voorbij gegaan.
4.1. Aan het perceel Veersedijk 187 heeft de raad de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - zand- en grindhandel", alsmede een bouwvlak met daarbinnen de aanduiding "maatvoering maximale bouwhoogte (m) = 10", toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2, aanhef en onder g, van de planregels bedraagt de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m. Indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan de bestaande bouwhoogte van hijskranen, silo’s, trechters en soortgelijke bouwwerken hoger is, geldt die bouwhoogte als maximum.
Ingevolge lid 3.4, onder d, is de opslag van goederen toegestaan tot een totale stapelhoogte die maximaal gelijk is aan de toegestane bouwhoogte van gebouwen.
4.2. Niet in geschil is dat de hoogte van de bestaande opslagtrechters op het perceel ongeveer 11 m bedraagt, deze trechters als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, moeten worden aangemerkt en dat deze bouwhoogte onder de bestaande bouwhoogteregeling van artikel 3, lid 3.2, aanhef en onder g, valt. Voor zover het om het gebruik van de trechters gaat is ter zitting gebleken dat na de vulling daarvan de opgeslagen stoffen gedurende drie à vier dagen boven de rand van de trechters kunnen uitsteken, waarna de stoffen naar beneden zakken. Zoals de raad terecht stelt, brengt een redelijke uitleg van de planregels mee dat dit bestaande gebruik, voor zover ook anderszins legaal, als een inherent gebruik van trechters is toegestaan en is de maximale opslag/stapelhoogte van 10 m niet van toepassing op het gebruik van de trechters.
Gelet op het vorenstaande zijn, anders dan [appellant sub 1] betoogt, de bestaande opslagtrechters en het daarmee gepaard gaande gebruik als zodanig bestemd.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 1] voert aan dat in de planregels die behoren bij de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" onvoldoende rekening wordt gehouden met de bestaande situatie. Hierbij stelt zij dat bouwwerken, zoals de kade, niet herbouwd mogen worden indien hierbij de bestaande fundering van het bouwwerk wordt vervangen.
5.1. Ingevolge artikel 14, lid 14.1, van de planregels zijn de voor "Waterstaat - Waterkering" aangewezen gronden behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) tevens bestemd voor de waterkering.
Ingevolge lid 14.2 gelden voor het bouwen de volgende regels:
a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 14.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
Ingevolge lid 14.3 kan het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van lid 14.2, onder c.
Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen over een verzoek om een omgevingsvergunning wint het college van burgemeester en wethouders advies in bij de dijkbeheerder.
5.2. De raad stelt zich op het standpunt dat deze dubbelbestemming nodig is om de bescherming van zwaarwegende waterstaatkundige belangen te waarborgen. Door het leggen van de dubbelbestemming en de mogelijkheid om bestaande bouwwerken te vervangen en door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning voor nieuwe bouwwerken van de regels af te wijken is ook met de belangen van de ter plaatse gevestigde bedrijven rekening gehouden.
5.3. De Veersedijk heeft een functie als primaire waterkering. Bouwwerken en ingravingen vormen volgens de plantoelichting een inbreuk op de waterkering en daarmee op de te beschermen belangen. Binnen de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" zijn nieuwe bouwwerken daarom in beginsel niet toegestaan. Door het stellen van technische randvoorwaarden kunnen dergelijke werken toch nabij de primaire waterkering worden gerealiseerd, mits het college hiervoor een omgevingsvergunning heeft verleend.
Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het belang van [appellant sub 1] bij de mogelijkheid tot vervanging of vernieuwing van de bestaande fundering binnen de dubbelbescherming "Waterstaat - Waterkering" tegenover het belang van bescherming van de waterkering.
Het betoog faalt.
6. Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
7. Het beroep van [appellant sub 2] heeft betrekking op de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - scheepssloperij" voor de percelen Veersedijk 213 tot en met 235. Zij voert aan dat zij al sinds ongeveer tien jaar onderhandelingen voert met de raad over de verwerving van haar gronden. De raad wenst deze op termijn te gebruiken voor woningbouw binnen het woningbouwproject Noordoevers. [appellant sub 2] stelt dat het voorliggende plan ten onrechte niet voorziet in enige reële uitbreidingsmogelijkheid voor haar bedrijf. De raad heeft hiertoe volgens haar besloten om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen met het oog op mogelijke woningbouw binnen het gebied Noordoevers op een nader te bepalen tijdstip. De raad is hierbij ten onrechte voorbij gegaan aan de omstandigheid dat [appellant sub 2] gedurende lange tijd geen stappen heeft kunnen ondernemen om haar bedrijf te verbeteren of uit te breiden vanwege de lopende onderhandelingen met de raad. [appellant sub 2] wenst nu alsnog te komen tot een uitbreiding en verbetering van haar bedrijf, waarbij zij over wil gaan tot de realisatie van een havengebonden industrieterrein. Hierbij voert [appellant sub 2] aan dat in de voorheen geldende plannen meer mogelijkheden aanwezig waren voor bouw- en gebruiksactiviteiten in verband met handel, nijverheid of scheepvaart.
Voorts betoogt zij dat de scheepssloperij op haar percelen als zodanig is bestemd, maar dat het begrip "de bestaande scheepssloperij" ten onrechte is opgenomen in de planregels. Uit deze begripsbepaling zou volgens [appellant sub 2] kunnen worden afgeleid dat een herontwikkeling van de huidige scheepssloperij binnen de vastgestelde bouw- en gebruiksregels niet is toegestaan.
Verder stelt [appellant sub 2] dat de raad zich bij de beantwoording van haar zienswijze op het standpunt heeft gesteld dat de maximaal toegestane bouwhoogte op de percelen Veersedijk 213 tot en met 235 in het ontwerpplan diende te worden verhoogd tot 15 m, in overeenstemming met de onder het vorige plan geldende maximale bouwhoogte. In het vastgestelde plan is echter een maximaal toegestane bouwhoogte opgenomen van slechts 10 m.
7.1. De raad stelt dat er bij het plan voor is gekozen om de huidige situatie vast te leggen waarbij de bestaande bedrijven in het plangebied hun huidige bedrijfsvoering kunnen voortzetten. Daarbij is een strakke bebouwingscontour rond de bestaande gebouwen neergelegd. [appellant sub 2] heeft geen concrete uitbreidingsplannen ingediend, zodat onduidelijk is welke ontwikkelingen zij op haar perceel wenst te realiseren. Verder acht de raad het zonder meer opnemen van ruimere bouw- en gebruiksmogelijkheden in het plan ongewenst met het oog op de toekomstige ontwikkelingsplannen die de gemeente heeft voor het gebied Noordoevers, alsmede de in de nabijheid van het plangebied staande woningen.
Over het begrip "de bestaande scheepssloperij" stelt de raad zich op het standpunt dat voldoende duidelijk is wat hiermee wordt bedoeld. De raad betoogt dat het hier gaat om een maatbestemming die de bestaande bedrijfsactiviteiten respecteert, maar wel gebonden is aan de huidige locatie en de huidige bedrijfsactiviteiten.
7.2. In het vorige plan "De Volgerlanden-Betuweroute" was aan de percelen Veersedijk 213 tot en met 235 de bestemming B(s) toegekend.
Ingevolge artikel III.7, lid A.I, onder 1, van de voorschriften van dat plan waren de op plankaart 1 als zodanig aangewezen gronden bestemd voor een scheepssloperij.
7.3. Aan de percelen Veersedijk 213 tot en met 235 is in het voorliggende plan de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - scheepssloperij" toegekend. Verder is aan de percelen de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)=10" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - scheepssloperij" uitsluitend voor de bestaande scheepssloperij in categorie 5.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
[…].
Ingevolge lid 3.2, aanhef en onder c, bedraagt de bouwhoogte van gebouwen ten hoogste de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven bouwhoogte;
Ingevolge lid 3.2, aanhef en onder g, bedraagt de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m; indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan de bestaande bouwhoogte van hijskranen, silo’s, trechters en soortgelijke bouwwerken hoger is, geldt die bouwhoogte als maximum.
7.4. De Afdeling stelt vast dat in het vorige plan eveneens een maatbestemming was opgenomen, zodat het plan in zoverre aansluit op het voorheen geldende planologische regime.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [appellant sub 2] weliswaar algemene ideeën heeft voor de ontwikkeling van haar gronden tot een havengebonden industrieterrein in de toekomst, maar dat zij ten tijde van de vaststelling van het plan hiertoe nog geen concrete uitbreidingsplannen had overgelegd aan de raad. Daarnaast heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat met de in het plan opgenomen bouw- en gebruiksmogelijkheden behoudens hetgeen hierna wordt overwogen onder 7.5 en 7.6 de continuïteit van het bedrijf in het geding is. Voorts ligt aan het besluit van de raad om geen verdere uitbreidingsmogelijkheden op te nemen in het plan voor de percelen van [appellant sub 2] niet alleen de eventuele toekomstige ontwikkeling van het woningbouwproject Noordoevers ten grondslag, maar ook de omstandigheid dat de mogelijkheden voor bedrijven tot verdere uitbreiding in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht worden beperkt door de bestaande woningen nabij het plangebied. Gelet op het vorenstaande heeft de raad in aansluiting op het vorige plan in redelijkheid wederom een maatbestemming kunnen vaststellen.
Overigens heeft de raad toegezegd om, indien [appellant sub 2] in de toekomst een concreet uitbreidings- dan wel wijzigingsplan zou indienen, na te gaan in hoeverre de gewenste uitbreiding noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf en zou passen in de toekomstige ontwikkeling van het gebied.
Het betoog faalt.
7.5. De Afdeling overweegt dat niet eenduidig uit het begrip "de bestaande scheepssloperij" valt af te leiden of het plan een herontwikkeling toestaat van een scheepssloperij binnen de voor deze bestemming geldende bouw- en gebruiksregels, dan wel of de scheepssloperij alleen maar in zijn huidige vorm mag worden voortgezet. Niet duidelijk is dan ook wat onder de term "bestaand" moet worden verstaan. Gelet hierop is artikel 3, lid 3.1, onder b, van de planregels, voor zover het betreft de woorden "de bestaande", vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Het betoog slaagt.
7.6. In het verweerschrift heeft de raad te kennen gegeven dat in het plan voor deze percelen ten onrechte een maximale bouwhoogte van 10 m in plaats van 15 m is vastgesteld. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is genomen.
Het betoog slaagt.
7.7. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de woorden "de bestaande" in artikel 3, lid 3.1, onder b, van de planregels, is genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en voor zover dat ziet op de vaststelling van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)=10" op de percelen Veersedijk 213 tot en met 235, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Beroep van Veersedijk Beheer
8. Het beroep van Veersedijk Beheer heeft betrekking op het plandeel met de bestemming "Bedrijf" aan de Veersedijk 153 en 161. Zij voert aan dat zij al sinds ongeveer tien jaar onderhandelingen voert met de raad over de verwerving van deze gronden die de raad op termijn wenst te gebruiken voor woningbouw binnen het woningbouwproject Noordoevers. In 2012 werden de onderhandelingen evenwel afgebroken omdat het woningbouwproject wegens economische omstandigheden niet gerealiseerd zal worden. Veersedijk Beheer stelt dat het voorliggende plan ten onrechte niet voorziet in enige uitbreidingsmogelijkheid voor haar bedrijf. De raad heeft hiertoe volgens haar besloten om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen met het oog op mogelijke woningbouw binnen het gebied Noordoevers op een nader te bepalen tijdstip. De raad is hierbij ten onrechte voorbij gegaan aan de omstandigheid dat Veersedijk Beheer al langere tijd geen actie heeft kunnen ondernemen om haar bedrijf te herstructureren of uit te breiden, omdat de grond hierdoor mogelijkerwijs minder geschikt zou worden voor woningbouw. Veersedijk Beheer wenst nu alsnog te komen tot een verdere ontwikkeling en uitbreiding van haar bedrijf. Door in beginsel slechts bedrijven tot en met categorie 3.1 toe te staan binnen het plangebied worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor industrie en scheepvaart beperkt ten opzichte van het vorige plan. Verder stelt Veersedijk Beheer dat op het perceel nu feitelijk op- en overslag plaatsvindt ten behoeve van binnenvaartschepen, wat valt binnen categorie 4.2. Bovendien heeft het terrein een oppervlakte van meer dan 1000 m2, waarbij eveneens een hogere bedrijfscategorie hoort.
8.1. De raad heeft in het verweerschrift het standpunt ingenomen dat de percelen Veersedijk 153 en 161 worden gebruikt voor de opslag van metaal en dat voor deze opslagactiviteiten kan worden aangesloten bij de SBI categorie "overige groothandel in afval en schroot". Verder stelt de raad dat weliswaar schepen aanleggen aan de kade bij het terrein, maar dat vanaf het terrein geen werkzaamheden worden verricht ten behoeve van deze schepen. Het bestaande bedrijf kan daarom volgens hem niet worden aangemerkt als een laad- en losbedrijf ten behoeve van de binnenvaart. Voorts erkent de raad dat het terrein van Veersedijk Beheer groter is dan 1000 m2. Dit betekent dat de activiteiten op het terrein vallen onder categorie 3.2, aldus de raad.
8.2. In het plan is aan de percelen Veersedijk 153 en 161 de bestemming "Bedrijf" toegekend, zonder nadere functieaanduiding.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
[…].
8.3. Vast staat dat op de percelen Veersedijk 153 en 161 opslag plaatsvindt van metalen buizen en schroot. Verder leggen regelmatig schepen aan bij de kade. Vanaf de percelen Veersedijk 153 en 161 worden echter, naar Veersedijk Beheer ter zitting heeft erkend, geen diensten verricht ten behoeve van deze binnenvaartschepen, zodat de bedrijfsactiviteiten op deze gronden niet kunnen worden aangemerkt als op- en overslag ten behoeve van binnenvaartschepen.
In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat, anders dan hij bij de vaststelling van het bestreden besluit heeft aangenomen, de oppervlakte van het terrein van Veersedijk Beheer groter is dan 1000 m2, wat betekent dat de bestaande bedrijfsactiviteiten vallen in categorie 3.2. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit, voor zover de bestaande activiteiten in categorie 3.2 niet in het plan zijn bestemd, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
8.4. Over de vraag of het plan een verdere uitbreiding van de bestaande bedrijfsactiviteiten mogelijk diende te maken overweegt de Afdeling als volgt.
In het plan heeft de raad beoogd om de bestaande bedrijfsactiviteiten op de percelen Veersedijk 153 en 161 als zodanig te bestemmen en daarnaast andersoortige bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 toe te staan. Veersedijk Beheer heeft in haar zienswijze weliswaar te kennen gegeven dat zij op termijn wenst te komen tot een uitbreiding en herinrichting van de bedrijfsactiviteiten, maar ten tijde van de vaststelling van het plan had zij hiertoe geen concrete uitbreidingsplannen voorgelegd aan het gemeentebestuur. Anders dan Veersedijk Beheer aanneemt, is de keuze van de raad om de uitbreidings- en herontwikkelingsmogelijkheden in het voorliggende plan te beperken niet slechts gemaakt met het oog op de eventuele toekomstige ontwikkeling van het woningbouwproject Noordoevers, maar ook wegens de nabijheid van bestaande woningen. Voorts is niet gebleken dat de continuïteit van de bedrijfsactiviteiten wegens het ontbreken van uitbreidingsmogelijkheden in het geding is. Gelet op het vorenstaande heeft de raad voor de bestemmingsregeling in redelijkheid kunnen aansluiten bij de bestaande bedrijfsactiviteiten.
Het betoog faalt.
8.5. In hetgeen Veersedijk Beheer heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" op de percelen Veersedijk 153 en 161, voor zover de bestaande activiteiten in categorie 3.2 niet in het plan zijn bestemd, in strijd is met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Slotoverwegingen
9. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
10. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor de vernietigde planonderdelen, met uitzondering van de woorden "de bestaande" in artikel 3, lid 3.1, onder b, van de planregels, met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen.
De Afdeling ziet voorts aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb zoals hierna vermeld.
11. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] en Veersedijk Beheer op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Handelsbedrijf [appellant sub 2] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Veersedijk Beheer B.V. gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht van 8 juli 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Veersedijk", voor zover het betreft:
a. de woorden "de bestaande" in artikel 3, lid 3.1, onder b, van de planregels;
b. de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)=10" voor de percelen Veersedijk 213 tot en met 235;
c. het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor de percelen Veersedijk 153 en 161, voor zover de bestaande activiteiten in categorie 3.2 niet in het plan zijn bestemd;
III. draagt de raad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen voor de onderdelen genoemd in II.b en II.c en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het onder II.b genoemde planonderdeel blijft gelden tot het tijdstip van inwerkingtreding van het nieuwe besluit zoals bedoeld onder III;
V. draagt de raad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II.a wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VI. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Zandhandel en Overslagbedrijf [appellant sub 1] ongegrond;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Handelsbedrijf [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Veersedijk Beheer B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 979,30 (zegge: negenhonderdnegenenzeventig euro en dertig cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Handelsbedrijf [appellant sub 2] en € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Veersedijk Beheer B.V. vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2014
45-656.