Uitspraak
RECHTBANK
,
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
[gedaagde sub 4],
1.De procedure
- de 4 dagvaardingen van 24 augustus 2015
- de door partijen overgelegde producties
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 24 februari 2016, waarin is opgenomen. een tussen partijen tot stand gekomen regeling
- de brief van de advocaat van de overige kinderen van 20 september 2016, met het verzoek om de zaak weer op te brengen omdat partijen er niet in slagen om tot afwikkeling van de nalatenschap te komen, met als bijlage een concept van een notariële akte van partiële verdeling van de nalatenschap
- de akte van gedaagden (brief van 20 september 2016)
- de akte houdende uitlatingen, van [eiser]
- de antwoordakte en akte wijziging eis in reconventie, van de overige kinderen.
2.De feiten
3.Het geschil in conventie en reconventie en de beoordeling
Met het oog op de beëindiging van de onderhavige procedure in conventie en in reconventie zijn partijen het volgende overeengekomen:
uit niets, maar dan ook uit helemaal niets” blijkt dat zij het standpunt verkondigen dat het afleggen van rekening en verantwoording door [gedaagde sub 1] pas behoeft te geschieden nadat de verpachte grond verkocht zal zijn. Gelet op dit verweer had van [eiser] verwacht mogen worden dat hij had onderbouwd waarom hij (desalniettemin) mag menen dat de overige kinderen een standpunt zouden innemen als door [eiser] gesteld. Dit heeft [eiser] niet gedaan, zodat niet valt in te zien waarom [eiser] mag menen dat partijen hierover een geschil hebben. In het midden kan blijven of het bezwaar van [eiser] zich niet slechts tegen de executeur zou behoeven te richten.