In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 29 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder over de beëindiging van een huurovereenkomst. De verhuurder, aangeduid als [eiser], heeft de huurovereenkomst opgezegd wegens dringend eigen gebruik. De huurder, aangeduid als [gedaagde], heeft de opzegging betwist en aangevoerd dat hij vanwege zijn medische toestand niet kan verhuizen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst op 1 februari 2018 zal eindigen, waarbij de gedaagde verplicht wordt om het gehuurde voor die datum te ontruimen. Tevens is aan de gedaagde een verhuis- en inrichtingsvergoeding van € 5.910,00 toegewezen, omdat de verhuurder bereid was dit bedrag te betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op basis van artikel 7:274 lid 1 sub c BW, dat de mogelijkheid biedt om een huurovereenkomst te beëindigen indien de verhuurder het gehuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik.