ECLI:NL:RBROT:2016:9959

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
ROT 15/6855, ROT 15/7224, ROT 15/7726, ROT 15/7825 en ROT 15/7826
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over inkomensverlies voormalige ambtenaren Defensie door verhoging AOW-leeftijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen voormalige ambtenaren van het ministerie van Defensie en de minister van Defensie. De eisers, die als burgerambtenaar werkzaam waren, lijden inkomensverlies door de verhoging van de AOW-leeftijd, wat hen in een financieel nadeel plaatst. De rechtbank heeft in navolging van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de beëindiging van hun wachtgelduitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, zonder dat zij recht hebben op AOW, een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van de minister vernietigd en bepaald dat de minister nieuwe besluiten moet nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de AOW-leeftijd van de eisers. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister de proceskosten van de eisers moet vergoeden, die zijn vastgesteld op € 1488,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om recht te doen aan de gevolgen van wetgeving die de AOW-leeftijd verhoogt, en de impact daarvan op de financiële situatie van voormalige ambtenaren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummers: ROT 15/6855, ROT 15/7224, ROT 15/7726, ROT 15/7825 en ROT 15/7826

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2016 in de zaken tussen

[eisers]
,
gemachtigde: mr. K. ten Broek
en

de minister van Defensie, verweerder,

gemachtigde: mr. M. Kalvenhaar.

Procesverloop

Bij besluiten van 3 juli 2015 (toekenningsbesluiten) heeft verweerder aan eisers aansluitend aan hun ontslag wachtgeld op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad) toegekend tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt.
Bij bestreden besluiten van verschillende data in 2015 zijn de hiertegen gemaakte bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2016.
Eiser 2 is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De beroepen zijn ter zitting gevoegd behandeld.

Overwegingen

1. Eisers waren als burgerambtenaar werkzaam bij verweerder. Aan hen is ontslag verleend met toepassing van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie en het Sociaal Beleidskader Defensie 2004.
2. Op grond van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd en de Wet van 4 juni 2015 tot wijziging van onder meer die wet en de Algemene Ouderdomswet in verband met de versnelling van de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd (Stb. 2015, 218) wordt de pensioengerechtigde leeftijd zoals bedoeld in de Algemene Ouderdomswet (AOW-leeftijd) vanaf 2013 in stappen verhoogd tot 67 jaar in 2021. Vanaf 2022 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Dit heeft onder andere tot gevolg dat eisers niet vanaf 65-jarige leeftijd recht hebben op een AOW-uitkering, maar pas vanaf de voor hen geldende verhoogde AOW-leeftijd. Sinds 1 januari 2015 kent het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds het ouderdomspensioen vanaf deze verhoogde AOW-leeftijd toe. Omdat het wachtgeld niet doorloopt na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar ontstaat er een zogenoemd AOW-gat.
3. Op 1 oktober 2015 is de ‘Voorlopige voorziening tegemoetkoming inkomensderving als gevolg van ophoging AOW-leeftijd’, Stcrt. 28 september 2015, nr. 31772 (Voorlopige voorziening), in werking getreden. De Voorlopige voorziening vormt de vastlegging van tussen de minister en vakbonden gemaakte afspraken. In artikel 2 van de Voorlopige voorziening is bepaald dat een gewezen defensieambtenaar die de leeftijd van 65 jaar bereikt waardoor zijn uitkering eindigt, tot het bereiken van de voor hem geldende AOW-leeftijd aanspraak heeft op een maandelijkse tegemoetkoming, die gelijk is aan de bruto AOW-uitkering (inclusief vakantiegeld), die voor hem volgens de AOW in de desbetreffende maand gegolden zou hebben indien daarop aanspraak zou hebben bestaan (tegemoetkoming). In de toelichting op de Voorlopige voorziening is vermeld dat deze regeling een voorlopig karakter heeft, omdat zij op 1 oktober 2015 moet ingaan. De definitieve regeling zal tot stand komen in het kader van een volledig arbeidsvoorwaardenakkoord.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wbad eindigt het recht op wachtgeld met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beëindiging van het wachtgeld op grond van artikel 17 van het Wbad bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, onder gelijktijdige toekenning van de tegemoetkoming en gegeven de mogelijkheid het door het ABP toe te kennen ouderdomspensioen vervroegd te laten ingaan bij het bereiken van die leeftijd, geen verboden onderscheid naar leeftijd oplevert.
6. Eisers betwisten dit en zijn van mening dat verweerder de duur van de aan hen toegekende (verlengde) wachtgelduitkeringen dient aan te passen zodat deze aansluit op de leeftijd waarop zij het recht op een AOW-uitkering en ABP-pensioen verkrijgen.
7. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder niet. Zij verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2614). Uit hetgeen in die uitspraak is overwogen, met name in rechtsoverwegingen 6.6 tot en met 6.12, volgt dat het door verweerder ingenomen standpunt rechtens niet houdbaar is en de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven.
8. De beroepen zijn derhalve gegrond en de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd. Hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd kan onbesproken blijven.
9. De rechtbank ziet, in navolging van hetgeen in evengenoemde uitspraak in rechtsoverweging 6.3.1 is overwogen, geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, aangezien verweerder wegens de aard van de materie een zekere mate van vrijheid heeft in de totstandbrenging van nieuwe besluitvorming. Hoewel evident is dat het gebrek, het verboden onderscheid naar leeftijd, zou worden hersteld met de beslissing om het wachtgeld van eisers te beëindigen bij het bereiken van de AOW-leeftijd, tenzij de duur van het wachtgeld al eerder verstrijkt, is het aan verweerder om het gebrek op een rechtens houdbare wijze te herstellen. De rechtbank zal verweerder opdragen om opnieuw op de bezwaren van eisers te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
10. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1488,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1,5 omdat sprake is van samenhangende zaken). De kosten dienen gelijkelijk te worden verdeeld over de onderhavige zaken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers het door elk van hun betaalde griffierecht van € 45,- (in totaal € 225,-) vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1488,- (€ 297,60 per eiser), te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter, mr. M. Munsterman en
mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.