In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2016 uitspraak gedaan in het beroep van een voormalig ambtenaar van het ministerie van Defensie, die een inkomensverlies ervaart door de verhoging van de AOW-leeftijd. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de wachtgelduitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, in combinatie met de toekenning van een maandelijkse tegemoetkoming, een verboden onderscheid naar leeftijd vormt. Dit oordeel is in lijn met een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 juli 2016.
De eiser, die als burgerambtenaar werkzaam was, had bij besluit van 3 juli 2015 recht op wachtgeld tot de maand volgend op zijn 65e verjaardag. Echter, door de verhoging van de AOW-leeftijd heeft hij pas later recht op AOW, wat resulteert in een zogenaamd AOW-gat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beëindiging van het wachtgeld op 65-jarige leeftijd, zonder een adequate regeling voor de periode tot de AOW-leeftijd, niet rechtens houdbaar is.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de eiser. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan de eiser dient te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een rechtvaardige regeling voor ambtenaren die door de verhoging van de AOW-leeftijd in financiële problemen komen.