In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2016 uitspraak gedaan in het beroep van een voormalig ambtenaar van het ministerie van Defensie, die een inkomensverlies ervaart door de verhoging van de AOW-leeftijd. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de wachtgelduitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, in combinatie met de toekenning van een maandelijkse tegemoetkoming, een verboden onderscheid naar leeftijd vormt. Dit oordeel is in lijn met een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 juli 2016.
De eiseres, die als burgerambtenaar werkzaam was, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Defensie, dat haar wachtgeld tot 65 jaar zou duren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wetgeving rondom de verhoging van de AOW-leeftijd en de bijbehorende wachtgeldregelingen niet in overeenstemming zijn met de rechten van de eiseres. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de minister vernietigd en bepaald dat de minister opnieuw moet beslissen op het bezwaar van de eiseres, met inachtneming van de uitspraak.
De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.