ECLI:NL:RBROT:2016:9952

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
ROT 15/4426, ROT 15/5039, ROT 15/6003, ROT 15/6640, ROT 15/6441, ROT 15/6713, ROT 15/6753, ROT 15/7277, ROT 16/3462 en ROT 16/3567
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over inkomensverlies voormalige ambtenaren Defensie door verhoging AOW-leeftijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen voormalige ambtenaren van het ministerie van Defensie en de minister van Defensie. De eisers, die een inkomensverlies ondervinden door de verhoging van de AOW-leeftijd, hebben beroep ingesteld tegen besluiten van de minister die hun wachtgelduitkering beëindigen bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de wachtgelduitkering bij 65 jaar, in combinatie met de toekenning van een maandelijkse tegemoetkoming, een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert. Dit oordeel is in lijn met een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 juli 2016. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de minister op om opnieuw te beslissen op de bezwaren van de eisers, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank constateert dat het wachtgeld van eiser 5 op 1 oktober 2016 is geëindigd, maar ziet geen aanleiding voor een voorlopige voorziening. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummers: ROT 15/4426, ROT 15/5039, ROT 15/6003, ROT 15/6640, ROT 15/6441, ROT 15/6713, ROT 15/6753, ROT 15/7277, ROT 16/3462 en ROT 16/3567

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2016 in de zaken tussen

[eisers]
,
gemachtigde: mr. H. Nummerdor-Buijs
en

de minister van Defensie, verweerder,

gemachtigde: mr. M. Kalvenhaar.

Procesverloop

Bij besluiten van verschillende data in de jaren 2012 tot en met 2016 (toekenningsbesluiten) heeft verweerder aan eisers aansluitend aan hun ontslag wachtgeld op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad) toegekend tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt.
Bij bestreden besluiten van verschillende data in 2015 en 2016 zijn de hiertegen gemaakte bezwaren van eisers 2, 3 en 7 tot en met 10 ongegrond verklaard.
Voornoemde eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Bij brieven van verschillende data in 2015 (de brieven) hebben eisers 1, 4, 5 en 6 verzocht de duur van het toegekende wachtgeld te verlengen.
Verweerder heeft deze brieven aanvankelijk opgevat als bezwaarschriften gericht tegen de toekenningsbesluiten. Bij bestreden besluiten van verschillende data in 2015 zijn de hiertegen gemaakte bezwaren van voornoemde eisers ongegrond verklaard.
Eisers 1, 4, 5 en 6 hebben vervolgens bezwaar aangetekend tegen de bestreden besluiten en verweerder verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft deze verzoeken gehonoreerd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2016.
Eisers 2, 4, 6 en 7 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De beroepen zijn ter zitting gevoegd behandeld met zaak ROT 15/6612. Daarna is laatstgenoemde zaak gesplitst van onderhavige zaken en wordt in die zaak separaat uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Eisers waren als burgerambtenaar werkzaam bij verweerder. Aan hen is ontslag verleend met toepassing van artikel 116, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie en het Sociaal Beleidskader Defensie 2004.
2. Op grond van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd en de Wet van 4 juni 2015 tot wijziging van onder meer die wet en de Algemene Ouderdomswet in verband met de versnelling van de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd (Stb. 2015, 218) wordt de pensioengerechtigde leeftijd zoals bedoeld in de Algemene Ouderdomswet (AOW-leeftijd) vanaf 2013 in stappen verhoogd tot 67 jaar in 2021. Vanaf 2022 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Dit heeft onder andere tot gevolg dat eisers niet vanaf 65-jarige leeftijd recht hebben op een AOW-uitkering, maar pas vanaf de voor hen geldende verhoogde AOW-leeftijd. Sinds 1 januari 2015 kent het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds het ouderdomspensioen vanaf deze verhoogde AOW-leeftijd toe. Omdat het wachtgeld niet doorloopt na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar ontstaat er een zogenoemd AOW-gat.
3. Op 1 oktober 2015 is de ‘Voorlopige voorziening tegemoetkoming inkomensderving als gevolg van ophoging AOW-leeftijd’, Stcrt. 28 september 2015, nr. 31772 (Voorlopige voorziening), in werking getreden. De Voorlopige voorziening vormt de vastlegging van tussen de minister en vakbonden gemaakte afspraken. In artikel 2 van de Voorlopige voorziening is bepaald dat een gewezen defensieambtenaar die de leeftijd van 65 jaar bereikt waardoor zijn uitkering eindigt, tot het bereiken van de voor hem geldende AOW-leeftijd aanspraak heeft op een maandelijkse tegemoetkoming, die gelijk is aan de bruto AOW-uitkering (inclusief vakantiegeld), die voor hem volgens de AOW in de desbetreffende maand gegolden zou hebben indien daarop aanspraak zou hebben bestaan (tegemoetkoming). In de toelichting op de Voorlopige voorziening is vermeld dat deze regeling een voorlopig karakter heeft, omdat zij op 1 oktober 2015 moet ingaan. De definitieve regeling zal tot stand komen in het kader van een volledig arbeidsvoorwaardenakkoord.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wbad eindigt het recht op wachtgeld met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beëindiging van het wachtgeld op grond van artikel 17 van het Wbad bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, onder gelijktijdige toekenning van de tegemoetkoming en gegeven de mogelijkheid het door het ABP toe te kennen ouderdomspensioen vervroegd te laten ingaan bij het bereiken van die leeftijd, geen verboden onderscheid naar leeftijd oplevert.
6. Eisers betwisten dit en zijn van mening dat verweerder de duur van de aan hen toegekende (verlengde) wachtgelduitkeringen dient aan te passen zodat deze aansluit op de leeftijd waarop zij het recht op een AOW-uitkering en ABP-pensioen verkrijgen.
7. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder niet. Zij verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2614). Uit hetgeen in die uitspraak is overwogen, met name in rechtsoverwegingen 6.6 tot en met 6.12, volgt dat het door verweerder ingenomen standpunt rechtens niet houdbaar is en de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven.
8. De beroepen zijn derhalve gegrond en de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd. Hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd kan onbesproken blijven.
9. De rechtbank ziet, in navolging van hetgeen in evengenoemde uitspraak in rechtsoverweging 6.3.1 is overwogen, geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, aangezien verweerder wegens de aard van de materie een zekere mate van vrijheid heeft in de totstandbrenging van nieuwe besluitvorming. Hoewel evident is dat het gebrek, het verboden onderscheid naar leeftijd, zou worden hersteld met de beslissing om het wachtgeld van eisers te beëindigen bij het bereiken van de AOW-leeftijd, tenzij de duur van het wachtgeld al eerder verstrijkt, is het aan verweerder om het gebrek op een rechtens houdbare wijze te herstellen. De rechtbank zal verweerder opdragen om opnieuw op de bezwaren van eisers 2, 3 en 7 tot en met 10 en op de verzoeken van eisers 1, 4, 5 en 6 te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
10. De rechtbank constateert dat het wachtgeld van eiser 5 op 1 oktober 2016 is geëindigd. Ter zitting heeft zijn gemachtigde desgevraagd verklaard geen grote financiële problemen op korte termijn te verwachten. Gelet op deze stand van zaken ziet de rechtbank geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
11. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1488,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1,5 omdat sprake is van samenhangende zaken). De kosten dienen gelijkelijk te worden verdeeld over de onderhavige zaken.
13. Eisers hebben in hun beroepschriften verzocht hun reiskosten te vergoeden op grond van artikel 1, onderdeel c, van het Bpb. Zij hebben echter verzuimd dit verzoek te onderbouwen en het formulier proceskosten niet uiterlijk op de zitting overgelegd. Nu de verzoeken om reiskosten niet nader zijn gespecificeerd, komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers het door elk van hun betaalde griffierecht (eisers 1 tot en met 8 elk € 45,- en eisers 9 en 10 elk € 46) van in totaal € 452,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1488,- (€ 148,80 per eiser), te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter, en mr. M. Munsterman en
mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.