8.2.Het derde onderdeel van het verzoek tot wijziging van de tekst van de eventuele publicatie wijst de voorzieningenrechter af. De AFM is niet gehouden bij publicatie het standpunt van [verzoekster] op de door haar gewenste manier te vermelden. Uit de tekst, zoals ter zitting aangepast, kan de gemiddelde lezer afleiden dat [verzoekster] een beroep doet op artikel 1:16 van de Wft en dat zij meent aan de AFM voldoende informatie te hebben verstrekt ter onderbouwing van dit beroep.
9. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven, met uitzondering van onderdeel 4, 5, 32 eerste zin en 33 eerste zin van de last. De voorzieningenrechter zal het verzoek in zoverre toewijzen en het bestreden besluit in zoverre schorsen. De voorzieningenrechter ziet geen reden aan deze schorsing een termijn te verbinden, zodat de schorsing van dit gedeelte van de last pas vervalt als zich een van de in artikel 8:85, tweede lid, van de Awb vermelde situaties voordoet. Als nader onderzoek nieuwe feiten of omstandigheden aan het licht brengt die de AFM daartoe aanleiding geven, kan zij de voorzieningenrechter desgewenst vragen de getroffen voorziening op te heffen of te wijzigen.
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom wordt verlengd tot en met 6 januari 2017. De voorzieningenrechter zal dit voor alle duidelijkheid neerleggen in de beslissing op het verzoek.
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek gedeeltelijk toewijst, bepaalt hij dat de AFM het door [verzoekster] betaalde griffierecht aan haar vergoedt.
11. De voorzieningenrechter veroordeelt de AFM in de door [verzoekster] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1,5, de wegingsfactor die vanwege de gemiddelde complexiteit van zaken op het terrein van het financieel toezicht in beginsel wordt toegepast in zaken waarin de AFM partij is. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende aanleiding in deze zaak af te wijken van dit uitgangspunt).