ECLI:NL:RBROT:2016:970

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
ROT 15/3935, ROT 15/3938, ROT 15/3939, ROT 15/4963 en ROT 15/4966
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen gemeentelijke heffingen en de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift

In deze zaak heeft eiseres (pro forma) bezwaar gemaakt tegen de hoogte van verschillende aanslagen gemeentelijke heffingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaarschrift, ingediend op 9 april 2015, geen gronden van bezwaar bevatte. Eiseres heeft niet betwist dat de vastgestelde waarde onjuist is, wat volgens de rechtbank onvoldoende is om het bezwaar ontvankelijk te verklaren. Eiseres, die als professionele partij wordt beschouwd vanwege haar eigendom van meerdere onroerende zaken, had duidelijker moeten aangeven op welke punten zij het niet eens was met de besluiten van de verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet binnen de gestelde termijn haar bezwaarschrift heeft aangevuld met de benodigde gronden, en dat verweerder niet verplicht was om een herinnering te sturen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 12 februari 2016.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Dordrecht
Team Bestuursrecht 2
zaaknummers: ROT 15/3935, ROT 15/3938, ROT 15/3939, ROT 15/4963 tot en met
ROT 15/4966

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 februari 2016 in de zaken tussen

[eiseres]

gemachtigde: G. Gieben,
en

[verweerder]

gemachtigde: mr. E. Blom.

Procesverloop

Bij beschikking (subjectnummer: 1378865; aanslagnummer: 388076275) op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), gedagtekend 28 februari 2015, heeft verweerder de waarde van de in deze aanslag genoemde onroerende zaken vastgesteld en eiseres een daarmee corresponderende aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (ozb) opgelegd (
zaaknummer ROT 15/3935).
Bij beschikking (subjectnummer: 1378865; aanslagnummer: 388328885) op grond van de Wet WOZ, gedagtekend 28 februari 2015, heeft verweerder de waarde van de in deze aanslag genoemde onroerende zaken vastgesteld en eiseres een daarmee corresponderende aanslag in de ozb opgelegd (
zaaknummer ROT 15/3938)
Bij beschikking (subjectnummer: 1378865; aanslagnummer: 388209428) op grond van de Wet WOZ, gedagtekend 28 februari 2015, heeft verweerder de waarde van de in deze aanslag genoemde onroerende zaken vastgesteld en eiseres een daarmee corresponderende aanslag in de ozb opgelegd (
zaaknummer ROT 15/3939).
Bij beschikking (subjectnummer: 1362297; aanslagnummer: 388209211) op grond van de Wet WOZ, gedagtekend 28 februari 2015, heeft verweerder de waarde van de in deze aanslag genoemde onroerende zaken vastgesteld en eiseres een daarmee corresponderende aanslag in de ozb opgelegd (
zaaknummer ROT 15/4963).
Bij beschikking (subjectnummer: 1368206; aanslagnummer: 388209101) op grond van de Wet WOZ, gedagtekend 28 februari 2015, heeft verweerder de waarde van de in deze aanslag genoemde onroerende zaken vastgesteld en eiseres een daarmee corresponderende aanslag in de ozb opgelegd (
zaaknummer 15/4964).
Bij beschikking (subjectnummer: 1362297; aanslagnummer: 388074398) op grond van de Wet WOZ, gedagtekend 28 februari 2015, heeft verweerder de waarde van de in deze aanslag genoemde onroerende zaken vastgesteld en eiseres een daarmee corresponderende aanslag in de ozb opgelegd (
zaaknummer ROT 15/4965).
Bij beschikking (subjectnummer: 1362297; aanslagnummer: 388329137) op grond van de Wet WOZ, gedagtekend 28 februari 2015, heeft verweerder de waarde van de in deze aanslag genoemde onroerende zaken vastgesteld en eiseres een daarmee corresponderende aanslag in de ozb opgelegd (
zaaknummer ROT 15/4966).
Bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 20 mei 2015 (de bestreden besluiten), heeft verweerder de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2016. Eiseres is verschenen bij J.W.P. van Oosten, namens de gemachtigde van eiseres en verweerder bij zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Tegen verweerders besluiten van 28 februari 2015 heeft eiseres bij brief van 9 april 2015 bezwaar gemaakt. Deze brief luidt – voor zover relevant – als volgt:

Hierbij willen wij pro forma bezwaar aantekenen tegen de hoogte van de aanslagen gemeentelijke heffingen met betrekking tot belastingjaar 2014 voor de volgende aanslagen:
………
Wij zullen zo spoedig mogelijk een inhoudelijk uitgewerkt bezwaarschrift bij u indienen.
We verzoeken u bevestiging van dit pro forma bezwaar aan ons te sturen.
1.2.
Bij afzonderlijke brieven van 13 april 2015 heeft verweerder aan eiseres het volgende medegedeeld:

Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw bezwaarschrift tegen de aanslag gemeentelijke heffingen 2015, aanslagnummer ……… U hebt uw bezwaarschrift niet gemotiveerd.
Overeenkomstig de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht stel ik u hierbij in de gelegenheid uw bezwaarschrift voor 11 mei 2015 aan te vullen met de gronden van het bezwaar.
Wellicht ten overvloede breng ik onder uw aandacht dat een niet-gemotiveerd bezwaarschrift, ingevolge artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
1.3.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder wegens het uitblijven van de gronden van bezwaar, het bezwaar van eiseres (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard.
2. Eiseres betoogt dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betoog faalt.
2.1.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat het bezwaarschrift tenminste de gronden van het bezwaar.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan een bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2.
In het onderhavige geval maakt eiseres (pro forma) bezwaar tegen de hoogte van een aantal aanslagen gemeentelijke heffingen met de mededeling dat zij zo spoedig mogelijk een inhoudelijk uitgewerkt bezwaarschrift zal indienen.
De rechtbank is van oordeel dat dit bezwaarschrift van 9 april 2015 geen gronden van bezwaar bevat. Zo blijkt hieruit niet dat eiseres de juistheid van de vastgestelde waarde betwist (vergelijk de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam van 11 december 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:9947). De woorden “tegen de hoogte van de aanslagen” zijn daarvoor onvoldoende. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres eigenaresse/beheerster is van een aanzienlijk aantal onroerende zaken in (onder meer) de gemeenten Aalburg, Woudrichem en Werkendam en dat zij als zodanig kan worden beschouwd als een professionele partij. Van haar mag worden verwacht dat zij duidelijk kan aangeven op welke punten zij het niet eens is met de bestreden besluiten en op grond waarvan. Voor enige soepelheid hieromtrent bestaat dan ook geen aanleiding.
Het voorgaande betekent dat hier sprake is van een bezwaar op nader aan te voeren gronden.
Vaststaat dat eiseres niet binnen de door verweerder gestelde termijn het verzuim heeft hersteld.
2.3.
De beroepsgrond dat verweerder voor of na het aflopen van de termijn zoals die is gesteld in de brief van 13 april 2015 eiseres een herinnering had moeten sturen voor het indienen van de gronden van haar bezwaar, faalt,
Uit de wet noch uit jurisprudentie volgt dat verweerder eiseres een nadere herinnering had moeten sturen dan wel een nieuwe hersteltermijn had moeten verlenen. De door verweerder gestelde termijn van vier weken is niet onredelijk kort, zeker nu het eiseres vrij stond om verlenging van de termijn te vragen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat juist in dit geval, waar haar belangen, gelet op het grote aantal objecten, zeer groot zijn, het op de weg van verweerder had gelegen haar een herinnering te sturen dan wel een langere termijn te gunnen. Nu eiseres, zoals hiervoor overwogen, moet worden aangemerkt als een professionele partij, gelet op het feit dat zij een beroepsmatige verhuurder is van een aanzienlijke hoeveelheid objecten, ligt het juist op haar weg om er zorg voor te dragen dat zij, gelet op die grote belangen, de gestelde termijn in acht neemt en tijdig actie onderneemt als de gestelde termijn niet gehaald wordt. Ook de stelling van eiseres dat zij “meestal” van verweerder nog een rappel ontving, leidt er niet toe dat verweerder in dit geval daartoe gehouden was.
Evenmin volgt de rechtbank eiseres in haar stelling dat zij geen inzicht heeft gekregen in de taxatieverslagen van verweerder, waarmee zij kennelijk bedoelt dat zij (nog) geen gronden van bezwaar kon formuleren. Op de achterzijde van de aanslagen staat vermeld dat men via de website van verweerder het taxatieverslag kan raadplegen, terwijl onbestreden is gebleven dat het ook mogelijk is taxatieverslagen schriftelijk of telefonisch op te vragen bij verweerder. In zoverre was het voor eiseres mogelijk om haar gronden van bezwaar aan te voeren.
De stellingen van eiseres dat het gaat om ongeveer 750 objecten/taxatieverslagen, dat zij de tijd had moeten krijgen om die te raadplegen en dat zij van verweerder “meestal” een excel-bestand met de benodigde gegevens ontvangt (zo ook in 2014), maken het voorgaande niet anders. Ter zitting is komen vast te staan dat eiseres binnen de hersteltermijn geen contact met verweerder heeft opgenomen en dus niet heeft verzocht om nader uitstel in verband met de vele objecten en evenmin heeft verzocht nadere afspraken te maken over de gang van zaken tijdens de bezwaarprocedure. Tevens is komen vast te staan dat de faxbrief van de gemachtigde van eiseres over overname van de bezwaarschriftprocedure, gedagtekend
21 mei 2015, verweerder pas heeft bereikt op 26 mei 2015, op het moment dat hij de bestreden besluiten al had genomen en verzonden, en dus buiten de door verweerder aan eiseres gegeven hersteltermijn.
3. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, voorzitter, en mr. M. Munsterman en
mr. I. Bouter, leden, in aanwezigheid van C. Groenewegen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).