ECLI:NL:RBROT:2016:9483

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2016
Publicatiedatum
8 december 2016
Zaaknummer
ROT 16/2109
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-uitkering wegens niet gemeld onroerend goed in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. R. Küçükünal, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-uitkering) van eisers, die sinds 1 januari 2007 een AIO-uitkering ontvingen. De intrekking vond plaats naar aanleiding van een anonieme melding dat eisers het grootste deel van het jaar in Turkije verblijven en onroerend goed bezitten. Verweerder heeft op 17 juni 2015 besloten de AIO-uitkering met ingang van 17 maart 2015 in te trekken en een bedrag van € 34.454,96 aan onverschuldigd betaalde AIO-uitkering terug te vorderen. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 23 februari 2016.

Tijdens de zitting op 24 november 2016 hebben eisers hun standpunt toegelicht, waarbij zij stelden dat verweerder geen aanleiding had om onderzoek te doen naar hun vermogen in Turkije. De rechtbank overwoog dat verweerder op grond van artikel 53a van de Participatiewet (Pw) bevoegd is om onderzoek in te stellen naar de rechtmatigheid van verstrekte gegevens. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek naar het vermogen van eisers gerechtvaardigd was en dat er geen schending van het recht op respect voor het privéleven had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat eisers hun inlichtingenplicht hadden geschonden door het bezit van onroerend goed niet te melden, wat leidde tot de intrekking van de AIO-uitkering.

De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en bevestigde de besluiten van verweerder. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/2109

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 december 2016 in de zaak tussen

[eisers], te Rotterdam, eisers,
gemachtigde: mr. R. Küçükünal,
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2015 (primair besluit 1) heeft verweerder het recht van eisers op de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-uitkering) met ingang van 17 maart 2015 ingetrokken.
Bij besluit van dezelfde datum (primair besluit 2) heeft verweerder een bedrag van € 34.454,96 aan onverschuldigd betaalde AIO-uitkering van eisers teruggevorderd.
Bij besluit van 23 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Hierbij heeft verweerder voorts vermeld dat de AIO-uitkering van eisers met ingang van 1 januari 2007 is ingetrokken.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2016. Eiser [eiser] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl.

Overwegingen

1. In het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat de AIO-uitkering van eisers is ingetrokken vanaf 1 januari 2007. In beroep heeft verweerder voorgesteld om, voor zover dit besluit in zoverre als zogenoemd primair besluit moet worden aangemerkt, artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toe te passen. Eiser heeft zich hier ter zitting bij aangesloten en heeft verzocht om behandeling van het beroep, ook voor zover dit betrekking heeft op de intrekking vanaf 1 januari 2007. Nu uit de stukken blijkt dat bij eisers geen enkele onduidelijkheid bestond over de strekking van verweerders besluitvorming, waaronder de intrekking vanaf 1 januari 2007, zal de rechtbank, nu partijen daarom hebben verzocht en gelet op het belang van de proceseconomie en de strekking van artikel 7:1a van de Awb, de intrekking van de AIO-uitkering vanaf 1 januari 2007 mede in de beoordeling van het beroep betrekken.
2.1.
Eisers ontvingen vanaf 1 januari 2007 - met onderbrekingen vanwege langdurig verblijf in het buitenland - een AIO-uitkering. Naar aanleiding van een anonieme melding dat eisers het grootste deel van het jaar in Turkije verblijven, heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de AIO-uitkering. In verband hiermee zijn eisers verzocht om zich aan het loket van verweerder te melden met hun paspoort. Eisers zijn op 11 maart 2015 verschenen, hebben hun Turkse paspoort overgelegd en verklaard dat zij beiden een huis in Turkije bezitten.
2.2.
Nadat onderzoek in Turkije had plaatsgevonden en verweerder bij brief van 1 april 2015 door de attaché voor Sociale Zaken was geïnformeerd dat eisers in Turkije onroerende zaken bezitten met een getaxeerde waarde van € 327.000, -, heeft verweerder bij de primaire besluiten 1 en 2 het recht op AIO-uitkering vanaf 17 maart 2015 ingetrokken en reeds betaalde AIO-uitkering als onverschuldigd van eisers teruggevorderd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd. Samengevat stelt verweerder zich op het standpunt dat artikel 53a van de Participatiewet (Pw) een algemene onderzoeksbevoegdheid geeft die steeds en spontaan kan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden, zonder dat daartoe een redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist is. In het geval van eisers is er een signaal geweest en hebben zij zelf nadien ook aangegeven dat zij onroerende zaken in het buitenland bezitten, hoewel zij geweigerd hebben dit schriftelijk te bevestigen. Het onderzoek vormt geen ongerechtvaardigde inmenging in het kader van het recht op respect voor het privéleven, zoals neergelegd in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het onderzoek is objectief en gerechtvaardigd en proportioneel uitgevoerd. Omdat eisers het bezit van de onroerende zaken niet aan verweerder hebben doorgegeven, hebben zij de voor hen geldende inlichtingenplicht geschonden en bestond er vanaf januari 2007 geen recht op een AIO-uitkering. De intrekking van de AIO-uitkering van januari 2007 tot en met maart 2015 is dus terecht. Er zijn geen dringende redenen gesteld op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk zou moeten afzien van intrekking, terwijl voorts niet is gebleken van een kennelijke onredelijkheid om de terugwerkende kracht te beperken.
4. Eisers stellen in beroep - samengevat - dat er voor verweerder geen aanleiding bestond om in Turkije onderzoek te doen naar het vermogen van eisers. Eisers hebben zelf verklaard dat zij onroerende zaken in Turkije hebben en verweerder had hen dan ook de mogelijkheid moeten bieden om de informatie die nodig is om het recht op uitkering vast te stellen over te leggen. Door niettemin onderzoek te doen heeft verweerder het recht op respect voor het privéleven van eisers, als beschermd door artikel 8 van het EVRM, geschonden. Daarnaast stellen eisers dat verweerder bij zijn onderzoek in Turkije geen gebruik had mogen maken van het in hun Turkse paspoorten vermelde TC Kimlik-nummer, in het bijzonder bij het onderzoek bij “Turkse Telekom”, dat door het onderzoek inmenging in het privéleven plaatsvindt, wat volgens het Turkse wetboek van strafrecht strafbaar is, en dat het kadastrale onderzoek in Turkije in strijd is met Turkse wetgeving.
5. Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet werk en bijstand gewijzigd en vernoemd tot Pw. Uit het daarbij gegeven overgangsrecht volgt dat dit geding wordt beoordeeld naar de Pw.
Artikel 17, eerste lid, van de Pw bepaalt dat de belanghebbende aan het college van burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 53a, eerste lid, van de Pw - voor zover hier van belang - bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de voortzetting van de bijstand door de belanghebbende in ieder geval dienen te worden verstrekt en welke bewijsstukken dienen te worden overgelegd.
Artikel 54, derde lid, van de Pw bepaalt dat het college een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
6.1.
Desgevraagd hebben eisers ter zitting gesteld dat het beroep zich niet richt tegen het besluit van 17 maart 2016, waarbij het recht op de AIO-uitkering werd opgeschort. Niet in geschil dat eisers de beschikking hadden over onroerende zaken in Turkije, waarvan de waarde de grens van het vrij te laten vermogen overschrijdt en dat zij daarvan aan verweerder niet eerder dan op 11 maart 2015 melding hebben gedaan. Voorts is, zoals ter zitting besproken, niet langer in geschil dat verweerder het onderzoek is gestart naar aanleiding van een melding, zodat de in het beroepschrift vermelde gronden die betrekking hebben op een zogenoemd ‘pilotonderzoek’ geen bespreking behoeven.
6.2.
De stelling dat verweerder eisers de mogelijkheid had moeten bieden om de informatie die nodig is om het recht op uitkering vast te stellen zelf te overleggen en dat, nu verweerder in plaats daarvan zelf onderzoek heeft verricht, sprake is van een onevenredig zware inbreuk op het privéleven van eisers, slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 17 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1881), is verweerder op grond van artikel 53a van de Pw bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden, zonder dat daartoe een redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist is. Het staat verweerder bovendien in beginsel vrij om te bepalen op welke wijze het onderzoek verricht. Verweerder was dan ook niet gehouden om eisers, na hun erkenning van het bezit van onroerende zaken in Turkije, de mogelijkheid te bieden om eerst zelf daarover de nodige informatie te overleggen.
6.3.
Eisers stellen dat verweerder bij het onderzoek geen gebruik had mogen maken van hun TC Kimlik-nummers. Zij voeren daartoe aan, kort weergegeven, dat een TC Kimlik-nummer vergelijkbaar is met een Nederlands Burgerservicenummer (bsn) en dat voor het gebruik daarvan door derden, zoals een mogelijk door verweerder bij het onderzoek ingeschakelde derde, een wettelijke basis is vereist, die evenwel ontbreekt. Deze stelling kan niet slagen op de gronden uiteengezet in (rechtsoverweging 4.5 van) de uitspraak van de Raad van 17 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1835), waarmee verweerder en eisers gemachtigde bekend zijn. Eisers hebben niet onderbouwd dat en op welke grond in het onderhavige beroep tot een ander oordeel zou moeten worden gekomen. Wat betreft het in de “rapportage vermogensonderzoek” genoemde onderzoek van de “Turkse Telekom” blijkt uit de rapportage voorts niet dat verweerder bij dit deel van het onderzoek gebruik heeft gemaakt van de TC Kimlik-nummers van eisers.
6.4.
De stellingen van eisers dat door het onderzoek inmenging in hun privéleven heeft plaatsgevonden, hetgeen, nu het onderzoek zonder wettelijke grondslag is uitgevoerd, volgens het Turkse wetboek van strafrecht strafbaar is, en dat het kadastrale onderzoek in Turkije in strijd met Turkse wetgeving heeft plaatsgevonden, slagen evenmin. Verweerder heeft in Turkije een onderzoek uitgevoerd, bestaande uit het raadplegen van internet, het afleggen van een bezoek aan de Afdeling Onroerende Zaakbelasting van de deelgemeente Melikgazi, waarbij de bevoegde Turkse autoriteiten antwoord op gestelde vragen hebben gegeven, het bezoeken van de locaties die op naam van eisers staan en het stellen van vragen aan omwonenden van die locaties. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de wijze waarop verweerder het onderzoek heeft uitgevoerd in strijd is met Turkse wetgeving of op grond van die wetgeving strafbaar is.
6.5.
Door eisers is geen informatie verstrekt waaruit blijkt dat zij op enig moment in de in geding zijnde periode wel aanspraak hadden op een AIO-uitkering.
7.1.
Gelet op het voorgaande is er als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht ten onrechte AIO-uitkering verstrekt. Dit betekent dat verweerder verplicht was met toepassing van artikel 54, derde lid, van de Pw de AIO-uitkering van eisers in te trekken.
7.2.
Uit wat hiervoor is overwogen vloeit tevens voort dat verweerder verplicht was met toepassing van artikel 58, eerste lid, van de Pw de kosten van de als gevolg van de intrekking onverschuldigd betaalde AIO-uitkering van eisers terug te vorderen.
Door eisers zijn geen dringende redenen gesteld op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk had moeten afzien van terugvordering.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. E. Lunenberg en mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.