ECLI:NL:RBROT:2016:9398

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
6 december 2016
Zaaknummer
ROT 16/3902, ROT 16/3903 en ROT 16/3904
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikkingen en proceskostenvergoeding in geschil

Op 7 december 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaken ROT 16/3902, ROT 16/3903 en ROT 16/3904, waarbij eiseres in beroep ging tegen de WOZ-beschikkingen van de gemeente Rotterdam. De gemeente had de waarden van drie onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 210.000,-, € 119.000,- en € 118.000,-. Na bezwaar had de gemeente de waarden herzien naar € 191.000,-, € 98.000,- en € 105.000,- en een proceskostenvergoeding van € 488,- toegekend. Eiseres betwistte de tenaamstelling van de bestreden besluiten en de hoogte van de proceskostenvergoeding. De rechtbank oordeelde dat de tenaamstelling niet onjuist was, aangezien eiseres al sinds 2009 onder een andere naam geregistreerd stond, maar de gemeente de oude naam bleef gebruiken zonder dat dit tot verwarring leidde. De rechtbank concludeerde dat de bestreden besluiten geldig waren en dat de proceskostenvergoeding correct was vastgesteld op basis van de regelgeving die gold ten tijde van de indiening van de bezwaarschriften. De beroepen werden ongegrond verklaard en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Bestuursrecht 2
zaaknummers: ROT 16/3902, ROT 16/3903 en ROT 16/3904

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2016 in de zaken tussen

[eiseres],

gemachtigde: mr. A. Bakker,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. E. Thomas.

Procesverloop

Bij beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), gedagtekend 23 januari 2015 en 13 februari 2015 heeft verweerder de waarden van de onroerende zaken [adres 1], [adres 2] en [adres 3] te Rotterdam (hierna: de onroerende zaken) voor het belastingjaar 2015 vastgesteld op respectievelijk € 210.000,-, € 119.000,- en € 118.000,-.
Bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 1 juni 2016 (de bestreden besluiten), heeft verweerder de bezwaren van eiseres hiertegen gegrond verklaard en de waarden nader vastgesteld op:
[adres 1] € 191.000,-;
[adres 2] € 98.000,-;
[adres 3] € 105.000,-.
Als proceskostenvergoeding is een bedrag van in totaal € 488,- toegekend.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Het beroep over [adres 1] is geregistreerd onder nummer ROT 16/3902.
Het beroep over [adres 2] is geregistreerd onder nummer ROT 16/3903.
Het beroep over [adres 3] is geregistreerd onder nummer ROT 16/3904.
Het onderzoek ter zitting in de drie zaken heeft gelijktijdig plaatsgevonden op 7 november 2016. Eiseres en verweerder zijn beide verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat de na bezwaar vastgestelde waarde voor de onroerende zaken niet ter discussie staat. In geschil is de tenaamstelling van de bestreden besluiten en de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar.
2. Eiseres voert aan dat tenaamstelling van de bestreden besluiten onjuist is, zodat de bestreden besluiten nietig zijn.
2.1
De rechtbank gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Eiseres staat in het Handelsregister geregistreerd onder inschrijvingsnummer [a].
Op 5 juni 2009 is de naam van eiseres veranderd van [b]. in haar huidige naam. Het adres [adres 4] als vestigingsadres is onveranderd gebleven.
Zowel de WOZ-beschikkingen als de bestreden besluiten zijn gericht aan [b].
2.2
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, waaronder het arrest van 12 augustus 2016, ECLI:NL:HR:2016:1903, is één van de gegevens, die in ieder geval op een aanslagbiljet moet worden vermeld, de naam van de belastingschuldige. Indien een aanslagbiljet de naam vermeldt van een andere rechtspersoon dan de belastingschuldige, kan dit aanslagbiljet niet tot een betalingsverplichting voor de belastingschuldige leiden, noch voor degene die ten onrechte op het aanslagbiljet is vermeld. Met betrekking tot onjuiste vermeldingen op een aanslagbiljet is als uitzondering op de regel dat het aanslagbiljet niet tot een betalingsverplichting leidt, aanvaard het geval waarin de op het aanslagbiljet vermelde gegevens redelijkerwijs geen misverstand kunnen oproepen met betrekking tot de vraag voor wie het bestemd is.
De rechtbank past deze jurisprudentie naar analogie toe op de in een uitspraak op bezwaar vermelde naam van de bezwaarmaker. De rechtbank stelt vast dat eiseres pas in beroep aanvoert dat de tenaamstelling onjuist is, terwijl dit ook al op de beschikkingen onjuist staat vermeld. Aangezien eiseres bezwaar heeft gemaakt, was het voor haar duidelijk dat de beschikking en de hieraan gekoppelde aanslag OZB voor haar bestemd was.
Bovendien verstuurt verweerder al sinds de naamswijziging in 2009 beschikkingen en aanslagen naar [b]. en heeft dit in al die jaren nooit tot onduidelijkheid geleid.
Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de in het bestreden besluiten vermelde gegevens redelijkerwijs geen misverstand kunnen oproepen met betrekking tot de vraag voor wie deze bestemd zijn. De rechtbank gaat er vanuit dat verweerder de (juiste) naam van eiseres inmiddels in zijn systemen heeft verwerkt of dat spoedig zal doen, zodat deze kwestie eens en voor altijd uit de wereld is.
2.3
De beroepsgrond faalt.
3. Eiseres voert verder aan dat verweerder in het bestreden besluit wat betreft de proceskostenvergoeding ten onrechte € 244,- per punt heeft toegekend.
3.1
Bij Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 2 december 2015, nr. 702372, Stcrt. 2015, nr. 44577 (de Regeling), zijn onder andere de in onderdeel B van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht genoemde vergoedingen per punt geïndexeerd. ‘€ 490’ is daarbij vervangen door‘€ 496’ en ‘€ 244’ is vervangen door “€ 246”.
Artikel V, derde lid, van de Regeling luidt als volgt:
Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals dit onderdeel luidde vóór 1 januari 2016 blijft van toepassing op een vóór die datum ontvangen bezwaar- of beroepschrift. Indien de eerste volzin van toepassing is en na 2015 een ander bezwaar- of beroepschrift wordt ontvangen dat gericht is tegen hetzelfde besluit, wordt de eerste volzin ook toegepast op dat andere bezwaar- of beroepschrift. Zo nodig in afwijking van de eerste en tweede volzin gelden de nieuwe bedragen indien:
a. de bestuursrechter een beslissing op een bezwaar of op een administratief beroep vernietigt en een kostenvergoeding vaststelt die betrekking heeft op de behandeling van dat bezwaar of administratief beroep;
b. de bestuursrechter een uitspraak van een bestuursrechter vernietigt en een kostenvergoeding vaststelt die betrekking heeft op een eerdere fase van de procedure.
3.2
De bezwaarschriften van eiseres tegen de WOZ beschikkingen zijn op 16 februari 2015 ingediend, zodat gelet op artikel V, derde lid, van de Regeling het oude bedrag van € 244,- per punt van toepassing blijft. Van een situatie zoals genoemd onder a of b van artikel V, derde lid, van de Regeling is geen sprake.
3.3
De beroepsgrond faalt.
4. De beroepen zijn ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 december 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).