ECLI:NL:RBROT:2016:9261

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 december 2016
Publicatiedatum
1 december 2016
Zaaknummer
ROT16/798
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over recht op Ziektewet-uitkering door eigenrisicodrager

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 december 2016 uitspraak gedaan in een beroep van een ex-werkgever, eiseres, die als eigenrisicodrager optreedt. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), dat het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit over het recht op uitkering op grond van de Ziektewet (Zw) van een ex-werknemer ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werknemer op 5 januari 2015 in dienst is gekomen en op 8 januari 2015 ontslag heeft genomen. Het Uwv had eerder beslist dat de ex-werknemer geen recht had op een Zw-uitkering, omdat hij ontslag had genomen. Eiseres stelde dat de ex-werknemer door ontslag te nemen een benadelingshandeling heeft gepleegd, waardoor het Uwv de uitkering had moeten weigeren. De rechtbank oordeelde dat uit de wetsgeschiedenis niet blijkt dat de wetgever een onderscheid heeft beoogd tussen werknemers van eigenrisicodragers en andere werknemers. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat het betaalde griffierecht aan eiseres moest worden vergoed en dat verweerder in de proceskosten werd veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/798

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 december 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te Capelle aan den IJssel, eiseres,
gemachtigde: mr. P.M. Droog,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. M.B.A. van Grinsven.

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 30 juli 2015 (het primaire besluit) over het recht op uitkering op grond van de Ziektewet (Zw) van [ex-werknemer] (ex-werknemer van eiseres), ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2016. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft bij beslissing van 9 augustus 2016 het onderzoek heropend. Zij heeft daarbij bepaald dat het beroep wordt behandeld door een meervoudige kamer.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 24 november 2016. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres is voor de Zw eigenrisicodrager. De ex-werknemer is op 5 januari 2015 bij eiseres in dienst gekomen en heeft vervolgens op 8 januari 2015 ontslag genomen. Op 22 mei 2015 heeft verweerder beslist dat de ex-werknemer geen recht heeft op een Zw-uitkering, omdat hij ontslag heeft genomen. Hiertegen heeft de ex-werknemer bezwaar gemaakt. Na een voorgenomen beslissing van 1 juli 2015, waarin is vermeld dat ten onrechte een maatregel is opgelegd, dat het besluit van 22 mei 2015 zal worden ingetrokken en dat ziekengeld door eiseres zal moeten worden betaald, heeft de ex-werknemer zijn bezwaar ingetrokken.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, dat erop neerkomt, naar tussen partijen niet in geschil is, dat aan de ex-werknemer met ingang van 8 januari 2015 een Zw-uitkering zal worden toegekend, gehandhaafd. Daartoe is - samengevat - overwogen dat, gelet op de wetgeschiedenis, slechts sprake is van een benadelingshandeling als de zieke werknemer zijn recht op loondoorbetaling prijsgeeft en daardoor de last wordt afgewenteld op de bedrijfsvereniging, thans de in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de Zw genoemde fondsen. Als een eigenrisicodrager het ziekengeld verstrekt, kunnen door het doen en nalaten van de ex-werknemer de fondsen niet worden benadeeld. Met de stelling dat deze benadering in strijd is met het rechtszekerheids- en gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur, miskent eiseres het doel van de bepaling.
3. Eiseres stelt zich in beroep - samengevat - op het standpunt dat de ex-werknemer door ontslag te nemen een benadelingshandeling heeft gepleegd als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de Zw. Om die reden had verweerder op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef onder d, gelezen in samenhang met het zesde lid, van het Maatregelenbesluit Sociale zekerheidswetten de Zw-uitkering blijvend geheel moeten weigeren.
4. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Zw, bezien in samenhang met artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet financiering sociale verzekeringen, moet onder eigenrisicodrager worden verstaan de werkgever die zelf het risico draagt van de betaling van het ziekengeld aan de verzekerde.
Artikel 29 van de Zw bevat de bepalingen over het recht op, de duur van en de hoogte van het ziekengeld.
Op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de Zw weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend, indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het sectorfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid benadeelt of zou kunnen benadelen.
Op grond van artikel 63a, eerste lid, van de Zw verricht de eigenrisicodrager met betrekking tot de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, de werkzaamheden ter zake van de voorbereiding van besluiten op grond van deze wet inzake uitkeringen, met uitzondering van besluiten op grond van artikel 45a en besluiten op grond van bezwaar of beroep. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de eigenrisicodrager het door het Uwv toegekende ziekengeld namens het Uwv betaalt aan de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden.
5.1.
De Centrale Raad van Beroep heeft bij uitspraak van 2 december 1998 (ECLI:NL:CRVB:1998:AA8998), nadien herhaald bij onder meer de uitspraken van 21 april 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AO9957) en 13 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:449), geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis van de Wet uitbreiding loondoorbetaling bij ziekte van 8 februari 1996, Stb 134, waarbij aan artikel 45 van de Zw, onderdeel i - het huidige onderdeel j - is toegevoegd, af te leiden is dat de wetgever met de benadelingshandeling in het kader van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de Zw in het bijzonder het oog heeft gehad op situaties waarin de werknemer zijn recht op loon prijsgeeft op een moment dat het arbeidsongeschiktheidsrisico reeds is ingetreden.
5.2.
Met de Wet van 14 november 2002 tot wijziging van de Ziektewet en enkele andere wetten in verband met de invoering van eigenrisicodragen door de werkgever (Wet eigenrisicodragen Ziektewet) is in de Zw de mogelijkheid voor werkgevers om het eigen risico zelf te dragen opnieuw ingevoerd. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2000/01, 27 873, nr. 3, blz. 3) is over de verantwoordelijkheid van het Uwv en de eigenrisicodrager het volgende gesteld:
“Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) blijft verantwoordelijk voor de uitvoering van de ZW en geeft een besluit af waartegen bezwaar door de belanghebbende(n) kan worden gemaakt. De bevoegdheid tot het nemen van besluiten omtrent het uitkeren van ziekengeld berust derhalve bij het UWV. De eigenrisicodrager neemt de betaling van het ziekengeld over van het UWV. Dit impliceert dat de rechten en de plichten van de betrokkene gebaseerd blijven op de bepalingen van de ZW. De polisvoorwaarden zijn derhalve volledig gewaarborgd.”
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de wetsgeschiedenis niet dat de wetgever met de invoering van de Wet eigenrisicodragen Ziektewet een wijziging heeft beoogd in de beoordeling van een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de Zw. Daarnaast valt uit de wetsgeschiedenis niet af te leiden dat de wetgever voor de vraag of het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend geweigerd moet worden, heeft beoogd een onderscheid te maken tussen werknemers van een eigenrisicodrager en overige werknemers. In het bestreden besluit wordt dit onderscheid echter wel gemaakt. Verweerders standpunt leidt er immers toe dat werknemers van een eigenrisicodrager tijdens ziekte ontslag kunnen nemen zonder dat dit consequenties heeft voor hun recht op een Zw-uitkering, terwijl aan werknemers van een niet-eigenrisicodrager die tijdens ziekte ontslag nemen geen ziekengeld wordt uitgekeerd. De door verweerder gegeven rechtvaardiging voor dit onderscheid, namelijk dat artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de Zw uitsluitend strekt tot bescherming van de in die bepaling genoemde fondsen, overtuigt niet. Deze fondsen komen weliswaar overeen met die genoemd in artikel 60 en artikel 61, eerste lid, van de Zw, maar niet met de in artikel 117b van de Wet financiering sociale verzekeringen genoemde werkhervattingskas. Volgens het voorstel voor de Verzamelwet SZW 2017 zal aan de artikelen 45, eerste lid, onder j, en 60 van de Zw de werkhervattingskas worden toegevoegd. Volgens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Tweede Kamer, 2015-2016, 34528, nr. 3, blz. 39) is sprake van een omissie. Ook bij deze gelegenheid heeft de wetgever geen rechtvaardiging gegeven voor het maken van een onderscheid tussen werknemers van een eigenrisicodrager en overige werknemers bij de toepassing van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de Zw.
5.4.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Wat overigens door partijen is gesteld kan niet tot een ander oordeel leiden.
6. Het beroep is gegrond. Het is aan verweerder om in vervolg op het oordeel van de rechtbank nader onderzoek te doen naar eventuele verwijtbaarheid van de ex-werknemer. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of een tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht te doen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Ter voorlichting wijst de rechtbank erop dat de Zw-uitkering op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Zw niet eerder kan worden ingetrokken dan op de dag volgend op die waarop deze uitspraak is gedaan, zodat de ex-werknemer niet met terugwerkende kracht nadeel kan ondervinden van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.240,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen bij een nadere zitting, anders dan na tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 496,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 334,00 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.240,00, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzitter, en mr. H. Bedee en mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.