ECLI:NL:RBROT:2016:9191

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
ROT 15/8258
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de toepassing van de kostendelersnorm en onderzoek naar medebewoners

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiser, geboren op 17 januari 1959, ontving een bijstandsuitkering en was van mening dat de kostendelersnorm niet op hem van toepassing was. De verweerder had de kostendelersnorm toegepast op basis van drie kostendelers, terwijl eiser een commerciële huurprijs betaalde aan zijn verhuurder en geen kosten deelde met de andere medebewoners.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de situatie van de medebewoners. Eiser had informatie verstrekt over zijn medebewoners, maar de verweerder had deze informatie niet adequaat onderzocht. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berustte en in strijd was met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat de verweerder het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden. Daarnaast werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 992,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 15/8258

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 december 2016 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. J. Nieuwstraten,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. H.H. Nicolai.

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 1 juli 2015 de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet (Pw) toegepast op de uitkering van eiser, uitgaande van drie kostendelers.
Bij besluit van 27 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer van de rechtbank op 24 augustus 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 16 september 2016 heeft de enkelvoudige kamer het onderzoek heropend en de zaak op grond van artikel 8:10, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verwezen naar de meervoudige kamer.
Nadat partijen daarvoor schriftelijk toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat verder onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op 17 januari 1959, ontvangt een bijstandsuitkering. Eiser woont op het adres [A]. Op dit adres staan naast eiser drie meerderjarige personen ingeschreven: [B] (de verhuurder), [C] (de vader van de verhuurder) en [D] (de broer van de verhuurder).
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat op het adres [A] vier meerderjarige personen staan ingeschreven, waaronder de verhuurder, aan wie eiser een commerciële huurprijs betaalt. Verweerder rekent de verhuurder daarom niet mee als medebewoner voor de kostendelersnorm en gaat uit van een kostendelersnorm op basis van drie personen.
3. Eiser betoogt dat de kostendelersnorm niet op hem van toepassing is, omdat hij een commerciële huurprijs betaalt aan de verhuurder en omdat hij geen kosten kan delen met de vader van de verhuurder en de broer van de verhuurder.
3.1
Op grond van artikel 22a, eerste lid, van de Pw, zoals dat luidde tot 1 januari 2016, is de norm per kalendermaand indien de belanghebbende met één of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:
Hierbij staat A voor het totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en B voor de rekennorm.
In het vierde lid van dit artikel, zoals dat luidde tot 1 januari 2016, is, voor zover van belang, bepaald dat tot de personen, bedoeld in het eerste lid, niet worden gerekend:
b. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van belanghebbende, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, en
c. de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger.
3.2
Niet in geschil is dat eiser een commerciële huurprijs betaalt aan de verhuurder en dat de verhuurder daarom op grond van artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw niet meetelt voor de kostendelersnorm. In geschil is de vraag of verweerder de vader en de broer van de verhuurder terecht heeft meegerekend voor de kostendelersnorm.
3.3
Het besluit tot aanpassing van de bijstandsuitkering aan de kostendelersnorm is een belastend besluit, zodat de bewijslast ten aanzien van de vraag of sprake is van kostendelers op verweerder rust. Het is dus aan verweerder om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Ook uit de Memorie van Antwoord van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Eerste Kamer van 28 mei 2014 (Kamerstukken I 2013/14, 33 801, C, blz. 13) kan worden afgeleid dat het aan verweerder is om vast te stellen of de medebewoners een commerciële relatie hebben met de betrokkene. In dat geval tellen de medebewoners immers niet mee voor de kostendelersnorm.
3.4
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser middels inlichtingenformulieren heeft verzocht gegevens over zijn medebewoners te verstrekken. Op deze formulieren staan de gegevens van de bij verweerder bekende meerderjarige medebewoners die mogelijk meegerekend moeten worden voor de kostendelersnorm. Eiser heeft op verschillende momenten informatie verschaft over zijn medebewoners. Zo heeft hij aangegeven dat alle medebewoners op zichzelf wonen, dat hij geen kosten deelt met de vader en de broer van de verhuurder en dat ten aanzien van de vader en de broer van de verhuurder sprake is van een andere situatie dan op het inlichtingenformulier staat beschreven, waarnaar verweerder de verhuurder moet vragen. Gelet op de informatie die eiser heeft verschaft en nu sprake is van een voor eiser belastend besluit, mocht van verweerder worden verwacht dat hij nader onderzoek zou verrichten naar de situatie van de medebewoners. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder dit heeft gedaan. Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende kennis vergaard omtrent de relevante feiten en omstandigheden en is sprake van onzorgvuldig onderzoek. Het bestreden besluit berust daarom niet op een deugdelijke motivering en is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
4. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien en acht het niet opportuun verweerder bij wijze van tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a van de Awb in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder onderzoek zal moeten verrichten naar de situatie van de medebewoners en dat verweerder zich over de uitkomsten van dit onderzoek zal moeten beraden. Het is niet te voorzien of verweerder dit op korte termijn zal afronden.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter, en mr. H. Bedee en mr. E. Lunenberg, leden, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.