ECLI:NL:RBROT:2016:9161

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
ROT 15/2914
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak bestuursrecht inzake Wmo 2015 en zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 december 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.M.H. van Kuijk, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord, dat op 31 maart 2015 was genomen. In een eerdere tussenuitspraak van 24 mei 2016 oordeelde de rechtbank dat het bestreden besluit in strijd was met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat verweerder niet had onderzocht of eiseres volledig afhankelijk was van een eigen auto voor haar vervoer. Verweerder kreeg de gelegenheid om dit gebrek te herstellen.

Na het indienen van aanvullende stukken door beide partijen, concludeerde de rechtbank dat verweerder het zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek had hersteld. De rechtbank oordeelde dat het medisch advies van Argonaut Advies B.V. voldoende onderbouwd was en dat eiseres niet afhankelijk was van een eigen auto, maar gebruik kon maken van andere vervoersmiddelen zoals een scootmobiel of rolstoelvervoer. Eiseres had betoogd dat zij niet in staat was om een scootmobiel of elektrische rolstoel te gebruiken, maar de rechtbank volgde dit standpunt niet, gezien de conclusies van het medisch advies.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Dit betekende dat eiseres recht had op vergoeding van griffierecht en proceskosten, maar dat de beëindiging van de kilometervergoeding per 1 juli 2015 in stand bleef. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van € 1.240,00 aan proceskosten aan eiseres. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/2914

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te Vlaardingen, eiseres,
gemachtigde: mr. M.M.H. van Kuijk,
en

het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord, verweerder,

gemachtigde: I. de Vries-Kromhout.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 24 mei 2016 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 31 maart 2015 (het bestreden besluit) in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft zij verweerder in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
Bij brief van 18 augustus 2016 heeft verweerder gebruik gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen.
Eiseres heeft bij brief van 12 september 2016 een zienswijze ingediend over de wijze waarop verweerder het gebrek heeft hersteld.
De rechtbank heeft vervolgens bij brief van 27 september 2016 aanvullende vragen gesteld aan verweerder. Verweerder heeft bij brief van 4 oktober 2016 geantwoord.
Bij brief van 19 oktober 2016 heeft eiseres gereageerd op deze brief van verweerder.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven voor het doen van uitspraak zonder nadere zitting in een gedeeltelijk andere samenstelling van de meervoudige kamer dan de meervoudige kamer die de tussenuitspraak heeft gedaan.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De tussenuitspraak van 24 mei 2016 sluit aan op en moet worden gelezen in samenhang met deze einduitspraak. In de tussenuitspraak is geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van Awb, omdat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of eiseres voor haar vervoer volledig afhankelijk is van een eigen auto en zijn conclusie dat dit niet het geval is onvoldoende heeft gemotiveerd. Indien uit nader te verrichten onderzoek zou blijken dat eiseres voor haar vervoer volledig afhankelijk is van een eigen auto, diende verweerder tevens te onderzoeken of de gebruikskosten van een auto in het specifieke geval van eiseres, gelet op haar financiële situatie, als algemeen gebruikelijk moeten worden beschouwd.
2.1.
Om uitvoering te geven aan de tussenuitspraak heeft verweerder een medisch advies gevraagd aan Argonaut Advies B.V. (Argonaut). De medisch adviseur van Argonaut, J.M. Holovecz de Ascencio, arts, heeft eiseres op 12 juli 2016 thuis bezocht. Verweerder heeft op 27 juli 2016 het medisch advies van Argonaut ontvangen. Daarnaast heeft verweerder onderzoek verricht naar de financiën van eiseres en geconcludeerd dat eiseres in staat moeten worden geacht om de gebruikskosten van een auto financieel te dragen.
2.2.
Het medisch advies is gebaseerd op observatie, lichamelijk onderzoek, dossieronderzoek en op door eiseres geleverde nadere (medische) informatie. In het medisch advies is onder meer overwogen dat eiseres lichamelijke beperkingen heeft waardoor zij buitenshuis minder dan 100 meter kan lopen en zij problemen heeft bij het maken van een op- of overstap. Er is sprake van een verplaatsingsprobleem voor de korte, middellange en lange afstand. In het medisch advies is geconcludeerd dat eiseres voor de middellange tot lange afstand gebruik kan maken van rolstoelvervoer, waarbij zij is gezeten in een (elektrische) rolstoel. Ook kan zij als passagier gebruik maken van vervoer in een taxi (personenauto), mits zij voorin kan zitten met bijvoorbeeld een meeneembare aangepaste verhoogde zitting met rugsteun zoals zij deze in haar eigen auto gebruikt. Op deze wijze kan zij anticiperen op bochten en hobbels in de weg. Dit vervoer kan binnen het collectief aanvullend vervoer en individueel plaatsvinden. Binnen het collectief aanvullend vervoer mag worden verwacht dat de chauffeur zijn rijstijl aanpast. Voor de korte tot middellange afstand kan eiseres gebruik maken van een scootmobiel of elektrische rolstoel, waarbij voor de bediening rekening gehouden dient te worden met de beperkte armfunctie van eiseres en waarbij het wenselijk is dat rekening wordt gehouden met verminderde pijnprovocatie door het aanbieden van extra vering en aangepaste zitting en rugleuning. Tot slot heeft de medisch adviseur gereageerd op de brief van 31 mei 2016 van fysiotherapeut L.J.R.M. Kieviet (Kieviet), waarin deze – samengevat – verklaart dat een scootmobiel voor eiseres niet geschikt is vanwege een beperking in het gebruik van haar schouder en dat een scootmobiel en elektrische rolstoel niet geschikt zijn vanwege haar angst om te vallen bij het opstaan en gaan zitten en omdat deze vervoersmiddelen een anti-revaliderend effect hebben. De medisch adviseur volgt de fysiotherapeut hierin niet omdat het juiste model scootmobiel eenarmig kan worden bediend, een scootmobiel een draaibare zitting heeft zodat men gezeten op de stoel achter het stuur kan draaien en omdat het risico van vallen tijdens het in- en uitstappen niet groter is dan bij het in- en uitstappen van een auto. Omdat eiseres voor de korte stukjes die zij kan lopen geen gebruik hoeft te maken van deze vervoermiddelen, hoeft het gebruik niet te leiden tot een passievere leefstijl.
3. Eiseres heeft in reactie op de nadere motivering van verweerder bij brief van 18 augustus 2016 gesteld - samengevat - dat er geen gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden. Zij kan zich niet verplaatsen in een scootmobiel of elektrische rolstoel. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres gewezen op de verklaring van 31 mei 2016 van Kieviet. Ook komt zij op grond van verweerders beleid niet in aanmerking voor een elektrische rolstoel. Voorts heeft zij erop gewezen dat het uitgangspunt van de Wmo is dat verweerder dient te kiezen voor de meest goedkope voorziening. Tot slot heeft eiseres gesteld dat zij niet de financiële draagkracht heeft om de gebruikelijke vervoerskosten te betalen.
4.1.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan het medisch advies, dat inhoudelijk concludent is en waarin inzichtelijk is gemotiveerd waarom het standpunt van Kieviet niet wordt gevolgd. Verweerder mocht zich op basis van dit advies dan ook op het standpunt stellen dat eiseres voor haar vervoersbehoefte niet afhankelijk is van een eigen auto, maar dat zij gebruik kan maken van andere vervoermiddelen. Verweerder heeft het bestreden besluit daarmee alsnog van een voldoende draagkrachtige motivering voorzien.
4.2.
Voor zover eiseres stelt dat zij op grond van verweerders beleid niet in aanmerking komt voor een elektrische rolstoel, terwijl zij deze voorziening blijkens het medisch advies nodig heeft om gebruik te kunnen maken van het rolstoelvervoer, kan die stelling niet slagen. Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 4 oktober 2016 meegedeeld dat volgens zijn beleid een scootmobiel weliswaar voorliggend is op een elektrische rolstoel, maar dat aan een betrokkene niettemin een elektrische rolstoel wordt verstrekt indien deze geschikter is of beter voldoet aan de behoeften. Dat kan het geval zijn als de elektrische rolstoel gebruikt wordt in combinatie met het collectief aanvullend vervoer. Aangenomen moet daarom worden dat de verstrekking van een elektrische rolstoel aan eiseres (ook) in de periode voor 1 augustus 2016 – toen er nog geen personenauto voor collectief aanvullend vervoer beschikbaar was – tot de mogelijkheden heeft behoord.
4.3.
Voor zover eiseres stelt dat verweerder niet heeft gekozen voor de goedkoopste (adequate) voorziening, kan ook die stelling niet leiden tot de conclusie dat de aanvullende motivering onvoldoende is, alleen al omdat verweerder in zijn brief van 4 oktober 2016 inzichtelijk gemotiveerd uiteen heeft gezet waarom wel sprake is. van de goedkoopste adequate voorziening.
4.4.
Omdat verweerder in zijn reacties op de tussenuitspraak voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres voor haar zelfredzaamheid niet afhankelijk is van een eigen auto, kan de vraag of zij de gebruikskosten van de auto financieel kan dragen, onbeantwoord blijven.
4.5.
Eiseres heeft nog een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Hoewel de wens van eiseres om een eigen auto te kunnen blijven gebruiken begrijpelijk is, kan dat – gelet op de beschikbare alternatieven – niet leiden tot de conclusie dat de toepasselijke regelgeving in dit geval, wegens bijzondere omstandigheden, leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Geen rechtsregel verplichtte verweerder om de eerder aangeboden kilometervergoeding – bij de afbouw waarvan nog een overgangstermijn van een half jaar is gehanteerd – te continueren.
5. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek heeft hersteld, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten. Dit betekent dat eiseres wel de hierna te noemen vergoeding van griffierecht en proceskosten krijgt, maar dat de beëindiging van de kilometervergoeding per 1 juli 2015 in stand blijft.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.240,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijzen na de tussenuitspraak met een waarde per punt van € 496,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 45,00 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.240,00, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Bergen, voorzitter, en mr. dr. P.G.J. van den Berg en mr. M. Schoneveld, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak van 24 mei 2016 kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.