ECLI:NL:RBROT:2016:9065

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
24 november 2016
Zaaknummer
KTN-5380152_22112016
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatige opzegging arbeidsovereenkomst en gefixeerde schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen SDG Group B.V. en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. SDG verzocht om een gefixeerde schadevergoeding van € 2.482,67 wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerder]. De kantonrechter oordeelde dat [verweerder] zijn arbeidsovereenkomst op 23 juli 2016 met onmiddellijke ingang had opgezegd, zonder de geldende opzegtermijn van een maand in acht te nemen. Hierdoor was hij een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd aan SDG, die werd vastgesteld op € 1.718,66. Daarnaast vorderde SDG een schadevergoeding van € 28.298,63 wegens onrechtmatige concurrentie, maar de kantonrechter oordeelde dat hier geen sprake van was, omdat er geen concurrentiebeding was en SDG zelf de samenwerking met de opdrachtgever had beëindigd. Ook werd een bedrag van € 239,- voor een verkeersboete toegewezen aan SDG, terwijl het verzoek om vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen. In het zelfstandig verzoek van [verweerder] om betaling van zijn loon over juli 2016, werd SDG veroordeeld tot betaling van € 1.742,59 bruto, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 10%. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5380152 VZ VERZ 16-19923
uitspraak: 22 november 2016
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
SDG Group B.V.,
gevestigd te Spijkenisse (gemeente Nissewaard),
verzoekster,
verweerster in het zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. J. van de Kreeke te Spijkenisse,
tegen
[verweerder],
wonende te [plaatsnaam],
verweerder,
verzoeker in het zelfstandig verzoek,
gemachtigde: mr. M. ter Haar-Bas te Spijkenisse.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als “SDG” resp. “[verweerder]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift ex artikel 7:672 lid 10 BW met producties, ter griffie ontvangen op
16 september 2016;
- het verweerschrift tevens houdend zelfstandig verzoek met producties, ter griffie ontvangen op 18 oktober 2016.
1.2
Het verzoek is op 1 november 2016 mondeling behandeld. Namens SDG is verschenen de heer [D.] (directeur), bijgestaan door mevrouw mr. Van de Kreeke. [verweerder] is in persoon verschenen, vergezeld van zijn echtgenote, bijgestaan door mevrouw mr. Ter Haar-Bas. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht.
1.3
De uitspraak van de beschikking is vervolgens bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten.
2.1
SDG houdt zich onder meer bezig met het verrichten van koeriersdiensten en werkzaamheden ter zake van laden en lossen.
2.2
[verweerder], geboren op [geboortedatum], is op 1 juli 2015 bij SDG in dienst getreden in de functie van Chauffeur Internationaal voor de duur van een half jaar t/m 31 december 2015, waarna aansluitend een arbeidsovereenkomst is gesloten voor de duur van een jaar t/m 31 december 2016. In laatstgenoemde arbeidsovereenkomst is voor beide partijen een tussentijdse opzegmogelijkheid opgenomen, waarbij de opzegtermijn voor [verweerder] een maand betreft. Er is geen concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst opgenomen.
2.3
Op de arbeidsovereenkomst is de cao Beroepsgoederenvervoer van toepassing.
2.4
Tijdens het dienstverband heeft SDG [verweerder] als chauffeur vooral ingezet bij PTR Holland Group te Rotterdam (hierna: PTR).
2.5
Op 20 april 2016 heeft SDG ten behoeve van [verweerder] aan PTR een bedrag van € 239,- voldaan ter zake van een verkeersboete.
2.6
Op vrijdag 22 juli 2016 heeft [verweerder] aan de heer [D.] (SDG) meegedeeld dat hij meer wilde verdienen en dat hij zou gaan uitkijken naar een andere dienstbetrekking. Op voorstel van SDG zouden SDG en [verweerder] daarover na het weekeinde een gesprek hebben.
2.7
Op zaterdag 23 juli 2016 heeft [verweerder] de arbeidsovereenkomst met SDG met onmiddellijke ingang opgezegd.
2.8
De heer [D.] van SDG heeft op 24 juli 2016 via Whatsapp contact opgenomen met de directeur van PTR, de heer [P.]. Tijdens dit contact heeft de heer [P.] aan de heer [D.] bevestigd dat [verweerder] bij PTR in dienst is getreden.
2.9
Met ingang van 25 juli 2016 is [verweerder] in dienst getreden bij PTR.
2.1
Bij e-mail van 25 juli 2016 heeft de directeur van PTR, de heer [S.], het volgende aan de heer [D.] (SDG) bericht:
‘Beste [voornaam],
(…)
Vervolgens schrijf je dat je het altijd fijn vond met ons te werken, mag ik hier uit concluderen dat wij niet meer van uw diensten gebruik kunnen maken?’
2.11
De heer [D.] (SDG) heeft het volgende op voornoemde e-mail van de heer [S.] geantwoord:
‘Goedemorgen [voornaam],
(…)
Jammer genoeg moet ik dan ook bemerken dat wij geen diensten meer voor jullie gaan uitvoeren.
Wij willen jullie danken voor het vertrouwen die jullie hadden in ons, en wensen jullie het beste.(…)’
2.12
Bij brief van 29 juli 2016 heeft de gemachtigde van SDG – kort gezegd – gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 31.470,55, bestaande uit een vergoeding wegens opzegging van de arbeidsovereenkomst, wettelijke rente, schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen, een verkeersboete en advocaatkosten. De daaropvolgende onderhandelingen hebben geen regeling in der minne opgeleverd.

3.Het verzoek

3.1
SDG verzoekt te bepalen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat:
a. a) [verweerder] wordt veroordeeld aan haar te betalen een bedrag van € 2.482,67 aan gefixeerde schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
b) [verweerder] wordt veroordeeld aan haar te betalen een bedrag van € 28.298,63 als schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2016, althans 29 juli 2016, tot aan de dag der algehele voldoening;
c) [verweerder] wordt veroordeeld aan haar te betalen een bedrag van € 239,- wegens de in 2.5 genoemde verkeersboete;
d) [verweerder] de aan hem ter beschikking gestelde TomTom in goede staat binnen 48 uur na betekening van de in deze af te geven beschikking bij haar in te leveren, zulks op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag, dan wel dagdeel, dat [verweerder] in gebreke blijft hieraan te voldoen, dan wel binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn;
e) [verweerder] wordt veroordeeld aan haar te betalen een bedrag van € 1.263,52 als vergoeding voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand tot aan de voorbereiding van de procedure;
f) [verweerder] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, alsmede de nakosten van deze procedure.
3.2
Aan het verzoek heeft SDG in aanvulling op de onder 2 genoemde feiten – zakelijk en samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
a. a) Gefixeerde schadevergoeding
[verweerder] heeft bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst de opzegtermijn van een maand niet in acht genomen, zodat hij op grond van artikel 7:672 lid 10 BW een gefixeerde schadevergoeding is verschuldigd van € 2.482,67. Voornoemd bedrag is berekend over de periode van 23 juli 2016 tot en met 31 augustus 2016, waarbij een gemiddeld loon van € 1.924,07 per maand inclusief 8% vakantietoeslag is aangehouden. Het gemiddelde loon is berekend over de referteperiode van drie maanden (mei, juni en juli 2016) met een gemiddelde arbeidsduur van 179,23 uren per maand. SDG maakt tevens aanspraak op de wettelijke rente over voornoemde schadevergoeding.
b) Onrechtmatige werknemersconcurrentie
[verweerder] heeft zijn contact met een klant (PTR) van SDG en de opleiding en ervaring die hij bij SDG heeft opgedaan, gebruikt om met deze klant (PTR) een dienstverband aan te gaan als gevolg waarvan de opdrachtovereenkomst tussen SDG en PTR is beëindigd en SDG omzetverlies lijdt. Deze handelwijze van [verweerder] is onrechtmatig jegens SDG en [verweerder] dient de schade die SDG daardoor leidt te vergoeden. Deze schade bestaat uit omzetverlies van in totaal € 28.298,63 en is berekend over de periode van 23 juli 2016 t/m 31 december 2016. SDG maakt tevens aanspraak op de wettelijke rente over voornoemd schadebedrag.
c) Verkeersboete
[verweerder] is gehouden de in 2.5 genoemde boete die SDG ten behoeve van [verweerder] aan PTR heeft betaald, aan SDG te vergoeden.
d) TomTom
Aan [verweerder] is een TomTom met toebehoren ter beschikking gesteld voor de uitvoering van zijn chauffeurswerkzaamheden. Ondanks nadrukkelijk verzoek daartoe is [verweerder] met teruggave van deze TomTom aan SDG in gebreke gebleven.
e) Kosten rechtsbijstand
Door het onrechtmatig handelen van [verweerder] heeft SDG noodgedwongen advocaatkosten moeten maken. Deze kosten van in totaal € 1.263,52 incl. btw en kantoorkosten zien op de werkzaamheden ter voorbereiding van deze procedure.
f) Proceskosten
[verweerder] dient in de proceskosten te worden veroordeeld, alsmede in de nakosten.

4.Het verweer en het zelfstandig verzoek

4.1
Het verweer van [verweerder] strekt ertoe om SDG in het verzoek niet ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek van SDG af te wijzen als zijnde ongegrond en/of niet bewezen met veroordeling van SDG in de proceskosten. Daartoe heeft [verweerder] – zakelijk en samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd.
a. a) Gefixeerde schadevergoeding
Er is geen gefixeerde schadevergoeding verschuldigd, omdat [verweerder] door SDG niet voor werk was ingeroosterd tussen 23 juli 2016 en 1 september 2016, [verweerder] de bedrijfsauto en de sleutels moest inleveren en SDG maandag 25 juli 2016 een andere chauffeur naar PTR zou sturen. SDG zou [verweerder] niet meer inroosteren en geen loon meer betalen, zodat de gefixeerde schadevergoeding nihil zou zijn. Daarnaast wordt de hoogte van de gefixeerde schadevergoeding betwist, omdat uit de loonstroken over de periode van juli 2015 t/m juli 2016 blijkt dat [verweerder] gemiddeld 134 uren per maand heeft gewerkt, zodat de gefixeerde schadevergoeding, zo daar al sprake van zou zijn, uitgaande van € 9,94 bruto per uur over de periode van 23 juli 2016 tot 1 september 2016 € 1.718,66 zou bedragen.
b) Onrechtmatige werknemersconcurrentie
SDG is niet ontvankelijk in haar verzoek, omdat een schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen met een dagvaarding aanhangig moet worden gemaakt en omdat SDG naast de verzochte gefixeerde schadevergoeding niet ook nog een beroep kan doen op volledige schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen. Daarnaast is geen sprake van onrechtmatige concurrentie, omdat SDG de samenwerking met PTR zelf heeft beëindigd en [verweerder] en SDG geen concurrentiebeding zijn overeengekomen, waardoor de drempel voor onrechtmatige concurrentie volgens het arrest Boogaard/Vesta van 9 december 1955 aanmerkelijk hoger ligt. Aan de in voornoemd arrest genoemde criteria is niet voldaan. Tot slot heeft [verweerder] de hoogte van de schade betwist.
c) Verkeersboete
De verschuldigdheid van de verkeersboete van € 239,- wordt niet betwist.
d) TomTom
SDG heeft geen TomTom verstrekt. De bedrijfsauto van PTR waarmee [verweerder] zijn werkzaamheden uitvoerde, had een ingebouwd navigatiesysteem.
e) Kosten rechtsbijstand
SDG heeft nodeloos advocaatkosten gemaakt, omdat zij haar vordering niet eerder dan bij de in 2.12 genoemde sommatiebrief kenbaar heeft gemaakt. Bovendien bestaan deze kosten uit niet meer dan de kosten voor het opstellen van voornoemde sommatiebrief en het voeren van schikkingsonderhandelingen.
f) Proceskosten
SDG dient in de proceskosten te worden veroordeeld.
Het zelfstandig verzoek (salaris, wettelijke verhoging, wettelijke rente)
4.3
[verweerder] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, SDG te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen het loon c.a. van € 1.742,59 bruto inclusief 8% vakantietoeslag, gelijk aan € 1.573,76 netto, een en ander zoals vermeld op de loonstrook juli 2016, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% als bedoeld in artikel 7:625 BW althans met ingang van een zodanige datum als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de voornoemde bedragen vanaf 15 augustus 2016, althans vanaf de dag der indiening verzoekschrift tot aan de dag der algehele voldoening, althans met ingang van een zodanige datum als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren, althans in gevolge artikel 69 lid 3 Rv te bevelen dat het geding in de stand waarin het zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure, met veroordeling van SDG in de proceskosten.
4.4
Aan zijn verzoek heeft [verweerder] – zakelijk en samengevat weergegeven – ten grondslag gelegd dat het salaris voor de maand juli 2016 van € 1.573,76 netto, zoals berekend op de loonstrook van juli 2016, niet door SDG aan hem is betaald en dat deze loonvordering verband houdt met de opzegging van de arbeidsovereenkomst en derhalve een verwante vordering is die bij verzoekschrift mag worden ingesteld.
4.5
Het verweer van SDG zal – voor zover van belang voor de beoordeling – hierna worden besproken.

5.De beoordeling

a) Gefixeerde schadevergoeding
5.1
In artikel 7:672 BW is – kort gezegd – bepaald dat opzegging van de arbeidsovereenkomst tegen het einde van de maand geschiedt met een opzegtermijn van een maand voor de werknemer, en dat de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren.
5.2
In het onderhavige geval heeft [verweerder] zijn arbeidsovereenkomst op 23 juli 2016 met onmiddellijke ingang opgezegd zonder rekening te houden met de voor hem geldende opzegtermijn van een maand. Indien deze opzegtermijn in acht was genomen, was de arbeidsovereenkomst nog doorgelopen tot en met 31 augustus 2016.
5.3
Uit de processtukken en hetgeen partijen tijdens de mondeling behandeling hebben verklaard, blijkt dat de reden voor de opzegging door [verweerder] is gelegen in het feit dat hij meer wilde gaan verdienen, waarbij hij ervan uit is gegaan dat SDG hem geen loonsverhoging wilde geven. Op 23 juli 2016 had [verweerder] echter geen reden om de arbeidsovereenkomst met
onmiddellijkeingang op te zeggen. Zowel de heer [D.] als [verweerder] hebben tijdens de mondelinge behandeling immers verklaard dat er nog een gesprek zou volgen naar aanleiding van de mededeling van [verweerder] dat hij meer wilde gaan verdienen. Echter nog voordat een dergelijk gesprek heeft kunnen plaatsvinden, had [verweerder] naar aanleiding van het gesprek met de heer [D.] op 22 juli 2016 blijkbaar zijn conclusie al getrokken. Deze conclusie was op dat moment echter voorbarig. [verweerder] was immers nog in dienst bij SDG en in plaats van meteen op te zeggen had hij er ook voor kunnen kiezen om eerst het overleg met SDG af te wachten. Dat [verweerder] na het weekeinde van 23/24 juli 2016 nog niet was ingeroosterd voor werkzaamheden bij PTR maakt het bovenstaande niet anders, aangezien SDG [verweerder] na het overleg ook bij een van haar andere opdrachtgevers had kunnen plaatsen, maar zover is het door toedoen van [verweerder] niet gekomen. Ook het inleveren van de bedrijfsauto van PTR en de sleutels doet aan de voorgaande overwegingen niet af, aangezien [verweerder] door het na het weekeinde geplande overleg met SDG immers geen werkzaamheden voor PTR had kunnen verrichten en SDG een andere werknemer voor de werkzaamheden bij PTR moest kunnen oproepen. Tot slot kan het gevoerde verweer over zijn financiële situatie [verweerder] niet baten. Hoewel de kantonrechter begrip heeft voor de financiële situatie van [verweerder], had die omstandigheid er echter niet toe mogen leiden dat [verweerder] het gesprek met zijn werkgever niet is aangegaan, zeker niet nu er al een overleg met SDG gepland stond. Een en ander leidt dan ook tot de conclusie dat [verweerder] door de onregelmatige opzegging van zijn arbeidsovereenkomst met SDG een schadevergoeding aan SDG is verschuldigd.
5.4
De hoogte van de schadevergoeding is gefixeerd op het loon over de periode van 23 juli 2016 tot en met 31 augustus 2016. Voor de vaststelling van het loon is het van belang om eerst de arbeidsomvang van [verweerder] tijdens zijn dienstverband van SDG vast te stellen. Nu tussen partijen geen arbeidsduur is overeengekomen en het tussen partijen vaststaat dat [verweerder] geen vast aantal uren per maand heeft gewerkt, dient de arbeidsomvang te worden vastgesteld aan de hand van artikel 7:610b BW. Volgens artikel 7:610b BW wordt de bedongen arbeid in enige maand vermoed een omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden. Uit de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van dit artikel volgt dat dit rechtsvermoeden houvast beoogt te bieden in situaties waarin de arbeidsomvang niet of niet eenduidig is overeengekomen, alsmede in situaties waarin de feitelijke omvang van de arbeid zich structureel op een hoger niveau bevindt dan de oorspronkelijk overeengekomen arbeidsduur (
Kamerstukken II1996/97, 25 263, 3, p. 22 en 23).
5.5
Volgens SDG heeft [verweerder] in de drie maanden voor het einde van de arbeidsovereenkomst indien regelmatig was opgezegd (mei, juni en juli) gemiddeld 179,23 uur per maand gewerkt. Deze berekening is inhoudelijk niet door [verweerder] bestreden. Uit het als productie 4 bij het verweerschrift overgelegde overzicht blijkt echter dat het aantal door [verweerder] gewerkte uren in de periode van juli 2015 t/m juli 2016 per maand behoorlijk heeft gefluctueerd. Dat overzicht is niet inhoudelijk door SDG weersproken. Uit het overzicht volgt dat [verweerder] in augustus 2015 106,65 uren heeft gewerkt, in november 2015 71,3 uren, in januari 2016 116 uren, in februari 2016 91,05 uren, in april 2016 150,7 uren, in mei 2016 191,7 uren en juni 2016 195,28 uren. Gedurende zijn dienstverband bij SDG heeft [verweerder] vooral in de tweede helft van 2016 significant meer uren gewerkt dan in de rest van 2016 en geheel 2015. In de door SDG aangehouden referteperiode van drie maanden was sprake van een piek in het aantal door [verweerder] gewerkte uren. De kantonrechter ziet daarom aanleiding om voor het vermoeden van de arbeidsomvang aan te sluiten bij de door [verweerder] aangehouden langere referteperiode van een jaar en het gemiddeld aantal gewerkte uren per maand van 134. Tegen dit rechtsvermoeden staat weliswaar tegenbewijs open, maar SDG heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die dit vermoeden kunnen ontkrachten.
5.6
Uitgaande van een gemiddeld aantal uren per maand van 134 en een brutoloon van € 9,94 per uur, zoals door [verweerder] aangevoerd en niet door SDG bestreden, bedraagt het gemiddelde maandloon van [verweerder] € 1.331,96 bruto. Het door [verweerder] berekende bedrag van € 1.718,66 bruto aan gefixeerde schadevergoeding is niet inhoudelijk door SDG weersproken, zodat over de periode van 23 juli 2016 t/m 31 augustus 2016 een bedrag van € 1.718,66 bruto aan gefixeerde schadevergoeding wordt toegewezen.
b) Onrechtmatige werknemersconcurrentie
5.7
Nu het verzoek van SDG tot betaling van schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen ziet op onrechtmatige werknemersconcurrentie voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst die tussen partijen heeft bestaan, wordt dit verzoek als een aan de opzegging en beëindiging van de arbeidsovereenkomst verwant verzoek aangemerkt. SDG is dan ook ontvankelijk in haar verzoek.
5.8
Van onrechtmatige werknemersconcurrentie aan de zijde van [verweerder] is in dit geval geen sprake. Tussen partijen is geen concurrentiebeding overeengekomen en de arbeidsovereenkomst is voor beide partijen tussentijds opzegbaar waarbij lopende opdrachten niet zijn uitgesloten. Daarnaast blijkt uit de in 2.10 en 2.11 opgenomen e-mails dat de heer [D.] (SDG) de opdrachtovereenkomst met PTR zelf heeft beëindigd. Gesteld noch gebleken is dat PTR van plan was haar opdracht aan SDG in te trekken, nadat [verweerder] bij PTR in dienst was getreden of dat [verweerder] ervoor heeft gezorgd dat SDG de opdracht van PTR is kwijtgeraakt. Daarnaast kan niet worden gesteld dat sprake is van het stelselmatig en substantieel afbreken van het duurzame debiet van SDG. Uit voornoemde concrete omstandigheden volgt dat niet is voldaan aan de in het arrest van de Hoge Raad van 9 december 1955, NJ 1956, 157 (Boogaard/Vesta) neergelegde eisen die aan onrechtmatige werknemersconcurrentie zijn gesteld. De in dit kader door SDG verzochte schadevergoeding is gelet op het vorenstaande dan ook niet toewijsbaar.
c) Verkeersboete
5.9
Het door SDG gevorderde bedrag van € 239,- ter zake van de in 2.5 genoemde verkeersboete is niet door [verweerder] betwist. Dat bedrag wordt derhalve toegewezen.
d) TomTom
5.1
Ten aanzien van de TomTom staan partijen lijnrecht tegenover elkaar. De stelling van SDG dat zij [verweerder] ten behoeve van zijn chauffeurswerkzaamheden een TomTom met toebehoren ter beschikking hebben gesteld, is uitdrukkelijk door [verweerder] betwist. Hoewel de heer [D.] (SDG) tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij bewijzen heeft van de aankoop van de TomTom en van de update die speciaal voor [verweerder] op de TomTom zou zijn geïnstalleerd, heeft SDG geen specifiek bewijsaanbod gedaan ter zake van het feit dat de TomTom daadwerkelijk aan [verweerder] is overhandigd. Zo is bijvoorbeeld gesteld noch gebleken dat [verweerder] voor ontvangst van de TomTom heeft moeten tekenen. Het had op de weg van SDG gelegen om haar stelling nader te onderbouwen, zeker nu tussen partijen ook vaststaat dat in de bedrijfsauto waarmee [verweerder] zijn werkzaamheden voor PTR uitvoerde een navigatiesysteem is ingebouwd. Nu SDG haar stelling ten aanzien van de TomTom gelet op het verweer van [verweerder] onvoldoende heeft onderbouwd, wordt aan een bewijsopdracht niet toegekomen. Het verzoek van SDG wordt dan ook afgewezen.
e) Kosten rechtsbijstand (buitengerechtelijke kosten)
5.11
SDG maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
Nu geen sprake is van een geschil tussen consumenten, is het toetsingskader voor de buitengerechtelijke kosten Rapport Voorwerk II.
5.12
Onvoldoende is gebleken dat de werkzaamheden die door de gemachtigde van SDG zijn verricht, meer hebben omvat dan het versturen van de sommatiebrief van 29 juli 2016 en het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten, nu een procedure is gevolgd, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Een en ander leidt tot de conclusie dat de verzochte betaling van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen.
f) Proceskosten
5.13
Nu het verzoek van SDG grotendeels wordt afgewezen, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen.
Het zelfstandig tegenverzoek (salaris, wettelijke verhoging, wettelijke rente)
5.14
Aangezien het verzoek om uitbetaling van het loon over de maand juli 2016 verband houdt met de opzegging en beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat verzoek is gedaan tijdens een reeds aanhangige procedure over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, wordt het zelfstandige verzoek als een aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verwant verzoek aangemerkt. [verweerder] is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.
5.15
SDG heeft het loon over de maand juli 2016, zoals op de bijbehorende loonstrook is vermeld, niet tijdig aan [verweerder] voldaan. Om die reden wordt de gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW toegewezen, met dien verstande dat er gelet op alle omstandigheden van dit geval aanleiding wordt gezien die wettelijke verhoging te matigen tot 10%.
5.16
De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het loon en de wettelijke verhoging is toewijsbaar, op de wijze zoals hierna vermeld.
5.17
SDG wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Deze kosten bestaan tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] uit € 200,- aan gemachtigdensalaris.

6.De beslissing

De kantonrechter,
ten aanzien van het verzoek van SDG:
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan SDG van een bedrag van € 1.718,66 aan gefixeerde schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 23 juli 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan SDG van een bedrag van € 239,- aan verkeersboete;
compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte;
ten aanzien van het zelfstandig verzoek van [verweerder]:
veroordeelt SDG tot betaling aan [verweerder] van het loon over de maand juli 2016 ad € 1.742,59 bruto inclusief 8% vakantietoeslag, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW gematigd tot 10% en berekend op de wijze zoals in dat wetsartikel is beschreven, en met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over voornoemde bedragen vanaf 15 augustus 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt SDG in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] vastgesteld op € 200,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Willemsen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
879