ECLI:NL:RBROT:2016:9057

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
24 november 2016
Zaaknummer
C/10/493313 / HA ZA 16-82
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen hypotheekhouders over verdeling opbrengst onderhandse verkoop woning en aansprakelijkheid van notaris en advocaat

In deze zaak, uitgesproken op 23 november 2016 door de Rechtbank Rotterdam, betreft het een geschil tussen de Stichting Financieel Beheer Opleidingsfondsen (SFBO) en verschillende gedaagden, waaronder een notaris en een advocaat, over de verdeling van de opbrengst van de onderhandse verkoop van een woning. De woning was verkocht na een beroep op het recht van parate executie door SFBO, die een hypotheekrecht had op de woning. De opbrengst van de verkoop bedroeg netto € 694.146,68, waarvan een deel al aan SFBO was uitbetaald. SFBO vorderde het restantbedrag, dat door de notaris in depot was gehouden, en stelde dat de notaris en de advocaat onrechtmatig hadden gehandeld door niet de volledige opbrengst uit te betalen conform de eindafrekening.

De rechtbank oordeelde dat SFBO recht had op het restant van de verkoopopbrengst, en dat de notaris niet onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank volgde de uitleg van de hypotheekakte zoals gepresenteerd door Stout, de gedaagde partij, en concludeerde dat de hypotheekstelling beperkt was tot een hoofdsom van € 501.000. De rechtbank verwierp de vorderingen van SFBO tegen de notaris en de advocaat, en oordeelde dat de notaris zich had gehouden aan de zorgvuldigheidseisen die van een notaris verwacht mogen worden. SFBO werd veroordeeld in de proceskosten van de notaris en de advocaat, terwijl Stout in de kosten van de procedure werd veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om duidelijkheid te scheppen in hun rechtsverhoudingen en de rol van de notaris in het waarborgen van een zorgvuldige afhandeling van dergelijke geschillen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/493313 / HA ZA 16-82
Vonnis van 23 november 2016
in de zaak van
de stichting
STICHTING FINANCIEEL BEHEER OPLEIDINGSFONDSEN,
gevestigd te Utrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. Breur te 's-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde sub1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. T.P. Hoekstra te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STOUT B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.H.G. de Neef te Oud-Beijerland,
3.
[gedaagde sub3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. M.J.G. Boender-Lamers te Rotterdam.
Partijen zullen hierna enerzijds SFBO en anderzijds de notaris, Stout en de advocaat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de (herstel)exploten van dagvaarding;
  • de akte van SFBO met de producties 1-10;
  • de conclusie van antwoord van de notaris, met de producties 1-7;
  • de conclusie van antwoord van de advocaat, met producties 1-3;
  • de conclusie van antwoord van Stout tevens van eis in reconventie, met de producties 1-15;
  • de oproeping voor de comparitie van partijen, bij brief van 18 mei 2016;
  • de brief van 24 augustus 2016 van de rechtbank met bespreekpunten voor de zitting;
  • de schriftelijke reactie van SFBO, met producties 11-12;
  • de schriftelijke reactie van Stout, met producties 16-18;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van SFBO, met producties 13-19;
  • de brief van 22 september 2016 van Stout;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 29 september 2016;
  • de reacties van partijen naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Op de zitting heeft SFBO opgemerkt dat zij daags voor de zitting nog een akte aan de rechtbank heeft toegestuurd. Stout heeft aangevoerd dat dit te laat is en de akte niet op de zitting genomen zou mogen worden. De rechtbank volgt Stout hierin. Het door SFBO genoemde stuk is dus niet als ter zitting genomen akte geaccepteerd. Overigens had de rechtbank het stuk nog niet onder ogen gekregen. SFBO heeft op de zitting hieruit wel kunnen putten bij het geven van reacties op vragen van de rechtbank.
1.3.
Op de comparitie is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Het geschil

in conventie

2.1.
SFBO vordert, samengevat, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I.
a. de notaris te veroordelen tot betaling van € 694.146,68, verminderd met het al betaalde voorschot op dit bedrag;
b. voor recht te verklaren dat de notaris jegens SFBO (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de kosten en schade die SFBO lijdt doordat niet op 1 december 2015 conform de eindafrekening is afgewikkeld;
c. de notaris (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling van alle desbetreffende kosten en schade, begroot op € 27.607,88 inclusief btw wegens kosten van juridische bijstand;
II.
a. voor recht te verklaren dat de advocaat jegens SFBO onrechtmatig heeft gehandeld en (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de kosten en schade die SFBO lijdt doordat niet op 1 december 2015 conform de eindafrekening is afgewikkeld;
b. de advocaat (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling van alle desbetreffende kosten en schade, begroot op € 27.607,88 inclusief btw wegens kosten van juridische bijstand;
III.
a. Stout te veroordelen om, binnen 24 uur na betekening van het vonnis, schriftelijk en ondubbelzinnig aan de notaris te berichten dat het verschil tussen het al door de notaris aan SFBO betaalde bedrag en de netto verkoopopbrengst van € 694.146,68 aan SFBO kan worden uitbetaald, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000 per dag dat Stout zal nalaten om aan het vonnis te voldoen;
b. te bepalen dat Stout dient te gehengen en gedogen dat de notaris het verschil tussen het al door de notaris aan SFBO betaalde bedrag en de netto verkoopopbrengst aan SFBO uitbetaalt;
c. voor recht te verklaren dat Stout jegens SFBO (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de kosten en schade die SFBO lijdt doordat niet op 1 december 2015 conform de eindafrekening is afgewikkeld;
d. Stout (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling van alle desbetreffende kosten en schade, nader begroot op € 22.607,88 inclusief btw wegens kosten van juridische bijstand;
IV.
gedaagden (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling van de werkelijke proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.2.
De notaris concludeert tot referte voor wat betreft de gevorderde uitbetaling uit de verkoopopbrengst, en voert verweer tegen de overige tegen hem gerichte vorderingen en concludeert daarbij tot niet-ontvankelijkverklaring, althans tot afwijzing van de vorderingen, met voordeling van SFBO in de kosten van de procedure inclusief nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
2.3.
De advocaat voert verweer tegen de tegen hem gerichte vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring, althans tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van SFBO in de kosten van de procedure inclusief nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
2.4.
Stout voert verweer tegen de tegen haar gerichte vorderingen en concludeert (in conventie) tot niet-ontvankelijkverklaring, althans tot afwijzing van de vorderingen, kosten rechtens, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
2.5.
In reconventie vordert Stout, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, samengevat:
a. voor recht te verklaren dat in de onderlinge verhouding tussen partijen de gehele netto verkoopopbrengst aan Stout toekomt;
b. SFBO te veroordelen tot betaling van € 501.000, te vermeerderen met wettelijke rente;
c. SFBO te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis schriftelijk en ondubbelzinnig aan de notaris opdracht te geven het door deze in depot gehouden bedrag van € 193.146,68, met de opgebouwde rente daarover, omgaand aan Stout uit te betalen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000 per dag dat SFBO nalaat om na betekening van het vonnis hieraan te voldoen;
d. SFBO te veroordelen in de kosten van de procedure inclusief nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.6.
Op haar beurt voert SFBO verweer tegen de vordering in reconventie en concludeert tot afwijzing van de vordering in reconventie, met veroordeling van Stout in de kosten van de procedure in reconventie.

3.De beoordeling

in conventie en in reconventie
in de procedure tegen Stout, de notaris en de advocaat
3.1.
De rechtbank gaat uit van de navolgende vaststaande feiten.
De Stichting Opleidingsfonds Groothandel Facilitair Bedrijf (hierna: SOG FB) hield zich bezig met het afsluiten van contracten met werkgevers en opleidingsfondsen voor de uitvoering van diensten op het gebied van ESF-subsidies. Statutair bestuurder van SOG FB was mevrouw [statutair bestuurder] (hierna: [statutair bestuurder] ).
De administratieve uitvoering besteedde SOG FB uit aan De Administratie BV (hierna: DA).
De aandelen in DA werden gehouden door Stout.
De aandelen in Stout werden gehouden door [statutair bestuurder] .
SFBO is een stichting die door een aantal opleidingsfondsen in november 2011 is opgericht in verband met de verstrekking van gelden door die fondsen aan SOG FB. Deze gelden waren bestemd voor door DA te maken kosten in verband met de subsidietrajecten. De verstrekking van deze gelden heeft plaatsgevonden door overmaking van twee bedragen van € 500.864, op 14 december 2011 en 21 december 2015, door een van de opleidingsfondsen (Hibin) aan DA.
In verband met genoemde verstrekking van gelden door SFBO aan SOG FB hebben [statutair bestuurder] en haar echtgenoot (hierna ook gezamenlijk te noemen: [statutair bestuurder] ) een recht van hypotheek op hun woning verleend, na rangwisseling de eerste hypotheek in rang (hierna: de eerste hypotheek), en heeft DA een pandrecht verstrekt op al haar vorderingen op derden, waaronder Stout.
DA had op dat moment een vordering op Stout. Als zekerheid voor de betaling hiervan heeft [statutair bestuurder] een recht van (tweede) hypotheek op de woning verleend van ruim € 2 miljoen (hierna: de tweede hypotheek).
Stout had op dat moment een vordering uit geldlening op [statutair bestuurder] . Als zekerheid voor de betaling hiervan heeft [statutair bestuurder] een recht van (derde) hypotheek op de woning verleend (hierna: de derde hypotheek).
SOG FB is op 17 juli 2012 failliet verklaard en DA op 19 juni 2012. In beide faillissementen is mr. [curator] als curator benoemd.
De door SFBO verstrekte gelden zijn niet aan haar terugbetaald. SFBO heeft een beroep gedaan op haar recht van parate executie, waarna overeenstemming is bereikt over onderhandse verkoop van de woning van [statutair bestuurder] .
De woning is vervolgens verkocht. Het transport stond ten overstaan van de notaris gepland voor 1 december 2015. De opbrengst is netto € 694.146,68.
Tussen betrokkenen is discussie ontstaan over de verdeling van de opbrengst van de woning. Een deel van de opbrengst, te weten € 501.000, is door de notaris uitbetaald aan SFBO en het restant (€ 193.146,88) is door de notaris in depot gehouden.
3.2.
SFBO vordert in deze procedure dat ook het restant van de verkoopopbrengst aan haar wordt uitbetaald. De notaris refereert zich op dit onderdeel aan het oordeel van de rechtbank. De advocaat heeft de feitelijke gang van zaken beschreven, maar aangegeven dat het oordeel omtrent hetgeen door SFBO en Stout wordt aangevoerd uiteindelijk aan de rechter is. De rechtbank zal zich daarom bij de beoordeling van de vraag of het restant van de verkoopopbrengst van de woning aan SFBO moet worden uitbetaald, beperken tot de stellingen van SFBO en het hiertegen gerichte verweer van Stout.
3.3.
SFBO heeft in eerste plaats aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat op grond van het recht van eerste hypotheek haar de volledige opbrengst van de woning van [statutair bestuurder] toekomt.
3.3.1.
SFBO baseert dit op de tekst van de hypotheekakte die, voor zover hier relevant, luidt als volgt (met onderstrepingen door de rechtbank):
"A. Geldlening en leningsbepalingen.
(…)
1. Zekerheid.
Tot zekerheid voor de terugbetaling van het voornoemde voorschot en de betaling van het verder verschuldigde zal ten behoeve van de schuldeiser recht van hypotheek respectievelijk pand worden gesteld zoals hierna omschreven.
(…)
B. Hypotheekstelling met bijbehorende bepalingen.
Ter uitvoering van het beding sub A.1. verleent de hypotheekgever aan de schuldeiser, die zulks aanneemt, recht van hypotheek respectievelijk - voorzoveel nodig nu voor alsdan - recht van pand op het hierna te omschrijven onderpand, tot meerdere zekerheid voor:
a. de terugbetaling van voormelde hoofdsom ten bedrage van (…) (€ 501.000,00)
en eventuele verdere toekomstige voorschottenaan Stichting Opleidingsfonds Groothandel Facilitair Bedrijf voornoemd die door de schuldeiser rechtstreeks zullen worden overgemaakt naar de bankrekening van De Administratie B.V.;
b. de betaling van kosten
en het overigens in verband met het vorenstaande verschuldigde, tezamen begroot op veertig procent (40%) van het geleende bedrag of (…) (€ 204.000,00);
mitsdien in totaal (…) (€ 701.400,00).".
SFBO voert aan dat er sprake is van twee voorschotten van ieder € 500.864 en dat het tweede voorschot valt onder 'eventuele verdere toekomstige voorschotten' in de hypotheekakte. Volgens SFBO moet worden uitgegaan van een maximumbedrag van de hypotheek van € 701.400 omdat het maximum is bepaald op € 501.000 te vermeerderen met 40% voor de betaling van kosten en het overigens in verband met de vordering verschuldigde. SFBO concludeerde dat haar de verkoopopbrengst volledig toekomt omdat deze opbrengst lager is dan het maximumbedrag van de hypotheek.
Stout heeft deze lezing van de hiervoor aangehaalde bepaling uit de hypotheekakte bestreden. Volgens Stout maakt de bepaling duidelijk dat de zekerheid is beperkt tot € 501.000 – overeenkomstig de inschrijving in het kadaster – en dat de opslag van maximaal 40% hooguit zou kunnen gelden voor de verschenen rente en daadwerkelijk gemaakte uitwinningskosten. Daarbij wijst Stout er op dat sprake is van een renteloos verstrekt voorschot.
3.3.2.
De rechtbank volgt hier het standpunt van Stout. De betekenis van de onderhavige hypotheekbepaling dient op basis van een geobjectiveerde uitleg te worden bepaald. Daarbij komt het aan op de partijbedoeling voor zover die in de notariële akte tot uitdrukking is gebracht, waarbij deze bedoeling moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. De ratio van deze objectieve uitlegmaatstaf is gelegen in het voor registergoederen geldende stelsel van publiciteit. Derden moeten kunnen afgaan op hetgeen in een – in de openbare registers ingeschreven – akte is vermeld ter zake van de overdracht van een registergoed of van de vestiging van een beperkt recht op een registergoed (recentelijk: Hoge Raad 8 juli 2016: ECLI:NL:HR:2016:1511). Een subjectieve partijbedoeling die niet kenbaar is uit de akte speelt hier dus geen rol.
In een geobjectiveerde uitleg van de onderhavige hypotheekakte is duidelijk dat de hypotheekstelling ziet op een hoofdsom van € 501.000 enerzijds en 40% opslag anderzijds, aldus leidend tot een totaalbedrag van € 701.400.
Er is geen aanknopingspunt om aan te nemen dat dit laatstgenoemde bedrag voor zover het uitstijgt boven € 501.000 (mede) ziet op "eventuele verdere toekomstige voorschotten" als bedoeld in de hiervoor aangehaalde bepaling onder B.a. Anders dan SFBO stelt, is deze passage ook in deze lezing niet zinledig. Denkbaar is dat hierdoor de hypotheekstelling ook geldt wanneer op de oorspronkelijke hoofdsom is ingelost en nieuwe voorschotten zijn verstrekt. Maar zelfs al zou sprake zijn van een zinledige toevoeging, dit zou niet maken dat hypothecaire zekerheid is gesteld voor een hoger bedrag in hoofdsom dan € 501.000.
Verder is in een geobjectiveerde uitleg duidelijk dat de passage "het overigens in verband met het vorenstaande verschuldigde" betrekking heeft op kosten en dergelijke, niet op mogelijke nieuwe voorschotten.
Bij deze uitleg past de inschrijving in het kadaster van de hypotheek voor een bedrag van € 501.000 (productie 15 van Stout, met toestandsdatum 19 oktober 2015).
Hieruit volgt dat het primaire standpunt van SFBO geen grondslag biedt voor toewijzing van haar vordering.
3.4.
SFBO heeft subsidiair een beroep op haar pandrecht op de vorderingen van DA en het aan de vordering van DA op Stout accessoire recht van tweede hypotheek gedaan.
3.4.1.
SFBO heeft aangevoerd dat zij recht kan doen gelden op het in depot gehouden restant van de verkoopopbrengst op grond van het haar door DA verleende pandrecht op vorderingen van DA op derden (onder andere Stout), waarbij aan de vordering op Stout een recht van tweede hypotheek op de woning van [statutair bestuurder] is verbonden. Volgens SFBO zou in het kader van de onderhavige onderlinge verdeling van de verkoopopbrengst het restant van de verkoopopbrengst toevallen aan de tweede hypotheekhouder (DA), zij het dat SFBO daarop dan bij voorrang verhaal kan nemen op basis van het pandrecht.
Stout heeft hiertegen in eerste plaats aangevoerd dat de curator namens DA de tweede hypotheek zonder enig voorbehoud heeft prijsgegeven en laten doorhalen. Stout concludeert dat de derde hypotheek hierdoor is opgeschoven naar een tweede rang. Stout wijst er verder op dat de curator zich in de verdere discussie over de verdeling van de opbrengst niet heeft gemengd.
Volgens SFBO is er geen sprake van dat de curator rechten heeft prijsgegeven en al helemaal niet zonder voorbehoud. SFBO verwijst hierbij naar een citaat in de dagvaarding uit een bericht van 18 december 2015 van de notaris aan de advocaat.
3.4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit bedoeld citaat genoegzaam dat de curator heeft vooropgesteld dat geen sprake was van verval van de tweede hypotheek wegens voldoening van de desbetreffende schuld, en dat de curator er voorts van is uitgegaan dat het restant van de verkoopopbrengst zou toekomen aan SFBO hetzij op basis van de eerste hypotheek hetzij op basis van het pandrecht. Tegen deze achtergrond heeft Stout onvoldoende onderbouwd dat, en op basis van welke feiten en omstandigheden, zij aan het standpunt van de curator redelijkerwijze de zin heeft kunnen toekennen dat de curator door mee te werken aan de doorhaling van het tweede hypotheekrecht afstand heeft willen doen van de daaraan – na betaling aan de eerste hypotheekhouder – verbonden verhaalsvoorrang op een eventuele restant-verkoopopbrengst. De rechtbank volgt daarom SFBO in haar visie dat het enkele feit dat de curator medewerking heeft verleend aan de doorhaling om de (onbezwaarde) levering mogelijk te maken, niet betekent dat aan de tweede hypotheek geen betekenis meer zou toekomen in het kader van het onderhavige geschil over de verdeling van de verkoopopbrengst. Bij een redelijke interpretatie van de uitlatingen van de curator heeft in het kader van de verdeling te gelden dat het meewerken aan de doorhaling geen (onvoorwaardelijke) afstand van de aan de hypotheek verbonden voorrang impliceert. Dit zou kunnen spelen – zoals hier aan de orde is – indien achteraf de onjuistheid wordt vastgesteld van het uitgangspunt van de curator dat het restantbedrag SFBO zou toekomen op basis van de eerste hypotheek. Dit betekent dat SFBO als pandhoudster op de vorderingen van DA – voor zover dit pandrecht komt vast te staan – met voorrang verhaal kan nemen op het restant van de verkoopopbrengst. Het desbetreffende verweer van Stout wordt dus verworpen.
3.4.3.
Stout heeft aangevoerd dat zij geen pandrecht heeft verstrekt, zodat niet valt in te zien dat op basis van het pandrecht van SFBO de verkoopopbrengst aan SFBO zou toekomen.
De rechtbank begrijpt het standpunt van SFBO echter zo, dat zij er van uitgaat dat DA op basis van het tweede hypotheekrecht een vordering op een derde (te weten [statutair bestuurder] , zijnde de derdenhypotheek-gever) heeft verkregen, en SFBO daarop haar pandrecht kan doen gelden. Hetzelfde geldt voor het geval SFBO zou menen dat een uitbetaling van de verkoopopbrengst zou moeten worden aangemerkt als een betaling door Stout aan DA (en daarmee als een vordering van DA op Stout).
3.4.4.
Stout heeft (behoudens het hiervoor verworpen standpunt over het prijsgeven van rechten uit de tweede hypotheek) onvoldoende gemotiveerd bestreden dat DA op grond van haar recht van tweede hypotheek voorrang heeft op de restant-verkoopopbrengst van de woning van [statutair bestuurder] en dat Stout deze voorrang tegen zich moet laten gelden. De vraag aan wie in de onderlinge relatie tussen SFBO en DA/de curator deze restant-verkoopopbrengst toekomt, kan in deze procedure niet worden beantwoord, reeds omdat DA/de curator geen procespartij is in deze procedure. Dit is hier echter verder niet van belang; Stout staat buiten die mogelijke discussie en heeft in elk geval geen aanspraak op uitbetaling. In deze omstandigheden gaat de rechtbank er van uit dat uitbetaling van het restantbedrag aan SFBO kan plaatsvinden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de curator niet is gebonden aan de uitkomst van deze procedure, omdat hij daarbij geen procespartij is, voor zover in dit vonnis al uitspraken worden gedaan die de rechtsverhouding tussen SFBO en de curator raken. De curator kan SFBO desgewenst dus nog aanspreken.
3.4.5.
Aan toewijzing van de vordering van SFBO staat niet in de weg het verweer van Stout dat SFBO niet heeft aangetoond dat zij vorderingsgerechtigd is, dit vanwege de omstandigheid dat de onderhavige gelden niet zijn verstrekt door SFBO maar door Hibin, noch het verweer dat SFBO (het bedrag van) haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd.
SFBO heeft gemotiveerd uiteengezet, onder verwijzing naar de akte van (eerste) hypotheek, dat weliswaar SFBO de gelden zou verstrekken aan SOG FB maar dat – om praktische redenen – een rechtstreekse betaling door Hibin (als derde in de zin van artikel 6:30 BW) heeft plaatsgevonden aan DA, voor wie de gelden bestemd waren. SFBO heeft ter verdere onderbouwing hiervan verwezen naar een toelichting van Hibin bij brief van 7 september 2016. Deze, naar het oordeel van de rechtbank toereikende, uiteenzetting is door Stout niet, althans niet voldoende gemotiveerd, bestreden. De vorderingsgerechtigdheid van SFBO staat hiermee afdoende vast.
Wat betreft het bedrag van haar vordering geldt het volgende. Stout stelt dat Hibin en de andere sectorfondsen in de afgelopen periode subsidies hebben ontvangen die op de voorschotten in mindering strekken en/of sprake is van een beslissing dat de subsidiegelden niet hoeven te worden terugbetaald. Verder is volgens Stout sprake van door de curator op grond van pandrechten uitgewonnen en aan SFBO afgedragen bedragen, die in mindering strekken op de vorderingen van SFBO. SFBO heeft vervolgens de toelichting gegeven, onder verwijzing naar een brief van 24 november 2014 van de staatssecretaris, dat een bedrag van € 3,6 miljoen juist moet worden terugbetaald, dat de hoofdsom ingevolge artikel 3 van de akte van eerste hypotheek in elk geval opeisbaar was vanaf 31 december 2013, dat SOG FB is aangeschreven en dat deze heeft laten weten dat de lening niet kon worden terugbetaald, alsmede dat op de vordering slechts in mindering strekt een bedrag van € 88.656,17 ingevolge de uitwinning van pandrechten. Ook hiervoor geldt dat Stout deze uiteenzetting niet, althans niet voldoende gemotiveerd, heeft bestreden. In deze procedure wordt daarom als vaststaand aangenomen dat SFBO een vordering heeft die hoger is dan de verkoopopbrengst.
3.4.6.
De vordering van SFBO die ziet op uitbetaling van het restant van de verkoopopbrengst zal dan ook worden toegewezen op de wijze als hierna in het dictum opgenomen.
3.4.7.
Er bestaat onvoldoende grond om Stout aansprakelijk te houden in verband met de door haar bij de verdeling van de verkoopopbrengst van de woning van [statutair bestuurder] ingenomen positie – te weten dat niet SFBO maar Stout op grond van haar recht van hypotheek aanspraak had op de resterende verkoopopbrengst. Het stond Stout vrij bij de verdeling van deze verkoopopbrengst een beroep te doen op rechten die zij meende te kunnen ontlenen aan haar positie als hypotheekhouder. SFBO heeft onvoldoende onderbouwd dat Stout aldus misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt. De desbetreffende vorderingen tegen Stout zijn niet toewijsbaar.
3.4.8.
Stout dient als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij de kosten van de procedure te dragen, inclusief nakosten. Deze worden begroot op € 6.745 (€ 2.842 voor advocaatkosten, forfaitair begroot op 2 punten in tarief V van € 1.421 per punt; en € 3.903 wegens griffierecht), te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaalbedrag van de proceskosten vanaf 14 dagen na datum van het vonnis.
en in de procedure tegen de notaris
3.5.
SFBO vordert veroordeling van de notaris tot uitbetaling van het restantbedrag en tot vergoeding van schade.
3.5.1.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat toewijsbaar is een bevel aan de notaris tot uitbetaling van het restantbedrag van de verkoopopbrengst, een en ander op de wijze als hierna in het dictum zal worden bepaald.
3.5.2.
SFBO heeft aan haar vordering die strekt tot schadevergoeding ten grondslag gelegd dat de notaris ten onrechte heeft geweigerd de volledige verkoopopbrengst conform de door hemzelf opgestelde eindafrekening aan SFBO te betalen. Verder stelt SFBO dat de notaris zich, ondanks dat hij al maanden alle relevante documenten had, ten onrechte op het verkeerde been heeft laten zetten bij de verdeling van de verkoopopbrengst van de woning en toen alleen maar heeft bijgedragen aan de ontstane verwarring.
De notaris heeft hiertegen aangevoerd dat hij zich als notaris terughoudend diende op te stellen, dat de argumenten van partijen nog niet volledig waren uitgekristalliseerd terwijl er tijdsdruk was, en dat hij ook na de depot-afspraak partijen in de gelegenheid heeft gesteld het geschil onderling op te lossen.
3.5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank zou van aansprakelijkheid van de notaris jegens SFBO slechts sprake kunnen zijn indien deze in de omstandigheden van het geval niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris zou hebben gedaan. Het betoog van SFBO rechtvaardigt niet die conclusie. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat sprake is van een juridisch geschil waarvan niet gezegd kan worden dat de uitkomst daarvan op voorhand zo evident is dat de notaris, op het moment dat discussie ontstond over de verdeling, niet tot heroverweging zou mogen overgaan, juist omwille van de zorgvuldigheid en met het oog op de belangen van alle betrokkenen. De mogelijkheid dat daarbij de aanvankelijk opgestelde eindafrekening wordt verlaten, is daaraan inherent. Of vervolgens sprake is geweest van een optimale informatieverstrekking en optimale begeleiding van betrokkenen in de ontstane discussie, is niet bepalend. Niet valt in te zien dat op dat punt sprake is geweest van handelen van de notaris dat voormelde toets niet zou kunnen doorstaan. De vordering die strekt tot vaststelling van aansprakelijkheid is niet toewijsbaar.
3.5.4.
SFBO dient als de inhoudelijk in het ongelijk gestelde partij de kosten van de procedure jegens de notaris te dragen, inclusief nakosten. Deze kosten worden begroot op € 2.691 (€ 1.158 voor advocaatkosten, forfaitair begroot op 2 punten in tarief III van € 579 per punt; en € 1.533 wegens griffierecht), te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaalbedrag van de proceskosten vanaf 14 dagen na datum van het vonnis.
en in de procedure tegen de advocaat
3.6.
SFBO vordert veroordeling van de advocaat tot vergoeding van schade.
3.6.1.
SFBO heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de advocaat, in strijd met gedragsregel 30, de notaris en SFBO opzettelijk heeft misleid, heeft geweigerd door hem gedane feitelijk onjuiste mededelingen te rectificeren, en tijdsdruk heeft gecreëerd om een positie te creëren. SFBO acht de advocaat hierdoor persoonlijk aansprakelijk wegens onrechtmatig handelen jegens SFBO.
De advocaat heeft hiertegen aangevoerd dat een advocaat in zijn algemeenheid mag afgaan, zeker onder tijdsdruk, op informatie die zijn cliënt hem verschaft, dat het tot zijn taak hoort om bij onduidelijkheid over het standpunt van de wederpartij op de rem te gaan staan en navraag te doen, en dat hij betwist onjuiste informatie te hebben verstrekt.
Van aansprakelijkheid van de advocaat zou sprake kunnen zijn indien deze in de omstandigheden van het geval niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat, met het oog op de belangen van betrokken derden zoals SFBO, zou hebben gedaan. In dat geval zou zijn handelen onrechtmatig jegens SFBO geacht kunnen worden. Hetgeen SFBO heeft aangevoerd rechtvaardigt niet die conclusie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de advocaat terecht aangevoerd dat hij – zij het uiteraard niet onbegrensd – mag afgaan op informatie die hem wordt aangereikt door zijn cliënt en dat waar redelijkerwijs discussie met een wederpartij mogelijk is, de advocaat deze discussie mag aangaan. Dit wordt niet anders indien sprake is van een reeds geplande overdracht en een reeds opgestelde eindafrekening. Dat daarbij (extra) tijdsdruk door het optreden van de advocaat ontstaat, zal in de regel onvermijdelijk zijn, maar op zichzelf niet onrechtmatig. Mede gelet op het hiervoor beoordeelde debat tussen SFBO en Stout over hetgeen tussen hen rechtens heeft te gelden, kan niet staande worden gehouden dat sprake is van misleiding en/of (opzettelijk) onjuiste presentatie van feiten of omstandigheden. De vordering is niet toewijsbaar.
3.6.2.
SFBO dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van de procedure jegens de advocaat te dragen, inclusief nakosten. Deze kosten worden begroot op € 2.691 (€ 1.158 voor advocaatkosten, forfaitair begroot op 2 punten in tarief III van € 579 per punt; en € 1.533 wegens griffierecht), te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaalbedrag van de proceskosten vanaf 14 dagen na datum van het vonnis.
en voorts in reconventie
3.7.
Dit betreft de vordering van Stout op SFBO op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
3.7.1.
Het protest van Stout tegen (de inhoud van) de conclusie van antwoord in reconventie van SFBO wordt verworpen. Volgens Stout is sprake van een verkapte conclusie van repliek, gelet op de omstandigheid dat SFBO reageert op de stellingen van Stout in conventie, terwijl die niet zijn herhaald en ingelast in de reconventie.
Hetgeen Stout in haar conclusie van antwoord (in conventie) tevens van eis in reconventie onder "in reconventie" heeft aangevoerd, is dermate kort en summier dat dit zonder kennisneming van hetgeen daarvoor uitvoerig in conventie is betoogd redelijkerwijs niet valt te begrijpen. Het is dan ook gerechtvaardigd dat SFBO in haar reactie op de eis in reconventie ook dat betoog (in conventie) heeft betrokken. Vervolgens diende de comparitie van partijen er (mede) toe Stout in de gelegenheid te stellen zich nader uit te laten, zodat niet valt in te zien dat de eisen van de goede procesorde hier zijn geschonden.
3.7.2.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat – anders dan Stout stelt en aan haar reconventie ten grondslag heeft gelegd – de uitbetaling aan SFBO van € 501.000 uit de verkoopopbrengst SFBO niet ongerechtvaardigd heeft verrijkt ten laste van Stout. Ook overigens is er geen grondslag voor toewijzing van de reconventionele vordering, zodat deze zal worden afgewezen.
3.7.3.
Stout dient de desbetreffende proceskosten te dragen. Deze begroot de rechtbank wegens de samenhang met de conventie op € 1.421 wegens advocaatkosten.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
t.a.v. Stout, in conventie
beveelt Stout te dulden dat de notaris het restantbedrag van de verkoopopbrengst aan SFBO uitbetaalt, en beveelt haar voor zover nodig daaraan haar medewerking te verlenen;
veroordeelt Stout in de kosten van de conventie, aan de zijde van SFBO begroot op € 6.745 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum van het vonnis;
veroordeelt Stout in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Stout niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vorderingen voor het overige af;
4.2.
t.a.v. Stout, in reconventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Stout in de kosten van de reconventie, aan de zijde van SFBO begroot op € 1.421;
4.3.
t.a.v. de notaris
beveelt de notaris, uiterlijk 10 werkdagen na betekening van dit vonnis, aan SFBO het restantbedrag van de verkoopopbrengst uit te betalen;
veroordeelt SFBO in de proceskosten, aan de zijde van de notaris begroot op € 2.691, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum van het vonnis;
veroordeelt SFBO in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat SFBO niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
verklaart het vonnis ten aanzien van de notaris uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vorderingen voor het overige af;
4.4.
t.a.v. de advocaat
wijst de vordering af;
veroordeelt SFBO in de proceskosten, aan de zijde van de advocaat begroot op € 2.691, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum van het vonnis;
veroordeelt SFBO in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat SFBO niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans, mr. W.J. van den Bergh en mr. S.M. den Hollander en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2016. [1]

Voetnoten

1.1694 / 2504/ 2872