ECLI:NL:RBROT:2016:9046
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke procedure over boete wegens overtredingen van de Warenwet inzake imitatieproducten
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een vennootschap en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De vennootschap had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister, waarbij een boete van € 1.575,00 was opgelegd wegens drie overtredingen van het Warenwetbesluit Imitatieproducten. De rechtbank heeft het beroep van de vennootschap ongegrond verklaard.
De zaak begon met een besluit van 2 juni 2015, waarin het bezwaar van de vennootschap tegen een eerder besluit van 26 september 2014 ongegrond werd verklaard. De vennootschap had producten op de markt gebracht die volgens de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) niet voldeden aan de veiligheidsnormen, omdat ze een misleidend uiterlijk hadden dat kinderen kon aanzetten tot inslikken. De rechtbank oordeelde dat de NVWA terecht de bijttest volgens de NEN-EN 716-2 had toegepast om te bepalen of de producten gevaarlijk waren.
De rechtbank overwoog dat het niet relevant was of er klachten van consumenten waren ontvangen, maar dat het uiterlijk van de producten zodanig was dat kinderen deze konden verwarren met levensmiddelen. De rechtbank concludeerde dat de producten van de vennootschap een gevaar vormden voor de gezondheid van consumenten, met name kinderen, en dat de opgelegde boete terecht was. De rechtbank bevestigde dat de minister in redelijkheid tot de boete had kunnen besluiten, mede gezien een eerdere waarschuwing aan de vennootschap.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van naleving van de Warenwet en de bescherming van consumenten tegen potentieel gevaarlijke producten. De rechtbank verklaarde het beroep van de vennootschap ongegrond, waarmee de boete in stand bleef.