ECLI:NL:RBROT:2016:8703

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1130
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijk strafontslag wegens plichtsverzuim van een ambtenaar met onjuiste urenregistratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ambtenaar, en het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Eiser was sinds 1982 in dienst en vervulde de functie van wachtcommandant. Hij werd onvoorwaardelijk ontslagen wegens plichtsverzuim, omdat hij op doordachte wijze meer uren had geregistreerd dan hij daadwerkelijk had gewerkt. De rechtbank stelde vast dat er geen geschil bestond over het feit dat eiser een groot aantal uren onjuist had geregistreerd, wat als ernstig plichtsverzuim werd aangemerkt, vooral gezien zijn voorbeeldfunctie als leidinggevende.

Het proces begon met een onderzoek naar de urenregistratie van eiser, waarbij bleek dat hij 112,25 uren over 17 data had geregistreerd die hij niet had gewerkt. Na een aantal stappen in de bezwaarprocedure, waaronder een hoorzitting, handhaafde verweerder het besluit tot ontslag. Eiser voerde aan dat de straf onevenredig was, maar de rechtbank oordeelde dat de opgelegde disciplinaire straf terecht was en niet onevenredig aan de aard en ernst van het plichtsverzuim.

De rechtbank benadrukte dat de omstandigheden van eiser, zoals zijn lange dienstverband en de financiële gevolgen van het ontslag, niet voldoende waren om de ernst van het plichtsverzuim te ondermijnen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en stelde dat de gevolgen van het plichtsverzuim voor rekening van eiser moesten komen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 16/1130

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 november 2016 in de zaak tussen

[eiser]

gemachtigde: mr. T.G.J. Horlings,
en

het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, verweerder,

gemachtigde: mr. J.H.M. Huizinga.

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang onvoorwaardelijk strafontslag verleend.
Bij besluit van 8 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, vergezeld door zijn echtgenote en drie getuigen [a], [b] en [c] (allen wachtcommandant). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [d], P&O adviseur en [e] ([e]), hoofd logistiek (destijds clustercommandant).
De rechtbank heeft het verzoek de getuigen te horen ter zitting afgewezen. Deze afwijzing heeft zij ter zitting toegelicht.

Overwegingen

1.1.
Eiser was sinds 1982 in dienst van verweerder, laatstelijk in de functie van wachtcommandant. Daarnaast was hij werkzaam voor de afdeling Vakbekwaamheid op het gebied van scheepsbrandbestrijding (SBB).
1.2.
Naar aanleiding van bij verweerder gerezen vragen over de verantwoording van door eiser geregistreerde uren en na een gesprek met eiser daarover heeft verweerder een onderzoek ingesteld. Daarbij zijn de door eiser geregistreerde uren vergeleken met het formeel planningssysteem (Plan plus) en de uren uit Harmony, het roosteradministratie-systeem waaruit de betaling van de uren voortkomt. Op 20 november 2014 zijn de resultaten van dit onderzoek per brief aan eiser bekendgemaakt. Uit het onderzoek komt naar voren dat eiser 112,25 uren over 17 data heeft geschreven die hij niet heeft gewerkt. Op 25 november 2014 heeft eiser schriftelijk gereageerd op de onderzoeksresultaten. Op 1 december 2014 heeft een verantwoordingsgesprek plaatsgevonden.
1.3.
Bij brief van 12 december 2014 heeft verweerder het voornemen geuit tot ontslag van eiser en is eiser geschorst. Op 5 januari 2015 heeft eiser zijn bedenkingen (zienswijze) kenbaar gemaakt. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder het procesverloop.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft eiser verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim bestaande uit het op zeer doordachte wijze registreren van meer uren dan feitelijk is gewerkt in de periode van 1 januari 2014 tot en met november 2014. Eiser is tegengeworpen dat hij op verschillende data heeft geregistreerd dat hij zou hebben gewerkt, terwijl hij in het geheel geen werkzaamheden heeft verricht op die bewuste dagen. Daarnaast is eiser tegengeworpen dat hij structureel overwerkuren heeft geschreven, terwijl hij wist of had moeten weten dat hij daar geen aanspraak op had. De door eiser gegeven verklaring om zijn handelen te legitimeren acht verweerder ongeloofwaardig.
3. Eiser heeft verwezen naar zijn zienswijze, de in bezwaar aangevoerde gronden en hetgeen in de hoorzitting tijdens de bezwaarfase naar voren is gebracht. Op deze gronden is verweerder reeds ingegaan in het bestreden besluit. Eiser voert niet aan waarom deze weerlegging door verweerder onjuist is. Zijn enkele verwijzing naar eerdere gronden baat eiser dan ook niet.
4.1.
Op grond van artikel 78 van het in dezen van overeenkomstige toepassing zijnde Ambtenarenreglement van de gemeente Rotterdam kan de ambtenaar wegens plichtsverzuim disciplinair worden gestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van hetgeen een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, is voldoende dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging heeft schuldig gemaakt. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser een groot aantal uren niet juist heeft geregistreerd. Om hoeveel uren het precies gaat – eiser komt tot minder uren op een geringer aantal dagen – kan daarbij in het midden blijven. Dat gedrag kan worden aangemerkt als plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim heeft verweerder terecht als ernstig aangemerkt, zeker nu eiser leidinggevende is en een voorbeeldfunctie vervult.
4.4.
Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd eiser disciplinair te straffen wegens plichtsverzuim.
5. Dat het plichtsverzuim eiser kan worden toegerekend is niet in geschil.
6. Eiser stelt dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig is. Dit betoog slaagt niet.
6.1.
Eiser erkent dat hij slordig is geweest in zijn urenverantwoording, maar stelt zich op het standpunt dat hij zich niet doelbewust ten koste van de dienst heeft bevoordeeld. Eiser stelt te hebben gewerkt met een prognoselijst, een soort agenda met een inschatting van zijn (extra) werkzaamheden. Dit document vulde hij steeds aan en het diende één keer per maand te worden omgezet in een definitieve lijst nadat de werkzaamheden hadden plaatsgevonden. Eiser of zijn plaatsvervanger verwerkte dan de lijst in de systemen (waaronder Harmony). Eiser had echter zijn administratie onvoldoende op orde en heeft de prognoselijst in plaats van de definitieve (over-)werklijst ter verwerking aangeboden.
6.2.
Verweerder heeft de door eiser gegeven verklaring kunnen verwerpen. Uit de stukken is gebleken dat in de genoemde periode negen updates zijn geweest. Dat eiser tot negen keer toe de onjuiste (prognose)lijst zou hebben aangeboden acht verweerder terecht ongeloofwaardig. Bovendien komen de ingeboekte uren niet altijd overeen met de gegevens van de prognoselijsten. Hieruit heeft verweerder mogen afleiden dat eiser op doordachte wijze onjuiste uren heeft gedeclareerd.
Dat eiser naar eigen zeggen niet goed is met computers, dat hij kampte met een hoge werkdruk, dat zijn plaatsvervangers meestal de gegevens invoerden, dat door de langere keten de kans op fouten groter werd en personeelszaken hem niet hielp, zijn omstandigheden die eiser niet kunnen ontslaan van zijn eigen verantwoordelijkheid voor een juiste registratie van uren. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het niet een enkele misstap betreft, maar meerdere registraties over een langere periode. Ook de gestelde omstandigheid dat het systeem Harmony niet goed werkte leidt niet tot een ander oordeel. Dit systeem is voor alle medewerkers gelijk en niet is gebleken dat bij collega’s dergelijke grote verschillen in registratie zijn geconstateerd. Bovendien is er geen verband tussen het functioneren van dit systeem en het negen keer aanbieden van een onjuiste urenverantwoording door eiser.
Eisers stelling dat hij geen voordeel heeft genoten, omdat de uren enkel invloed hebben op de ingangsdatum van het functioneel leeftijdsontslag (FLO) kan niet worden gevolgd. Ook het verkrijgen van extra (verlof)uren levert voordeel op en vertegenwoordigt een geldbedrag.
6.3.
Verweerder acht de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag terecht niet onevenredig aan de aard en ernst van dit plichtsverzuim. De omstandigheid dat eiser stelselmatig een groot aantal uren onjuist heeft geregistreerd, heeft verweerder terecht als niet integer bestempeld. Daarbij heeft verweerder zwaar mogen laten wegen dat eiser een voorbeeldfunctie als leidinggevende heeft. Verweerder heeft aan het belang van de dienst meer gewicht mogen toekennen dan aan de omstandigheden dat eiser reeds 37,5 jaar in dienst van verweerder is en hij over enkele maanden de dienst zou verlaten met FLO op 55‑jarige leeftijd. Aan ieder strafontslag is inherent dat de financiële gevolgen zeer ernstig kunnen zijn. Deze gevolgen dienen gelet op de aard en ernst van het plichtsverzuim naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van eiser te blijven.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter, mr. B. van Velzen en mr. A. Douwes, leden, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.