ECLI:NL:RBROT:2016:8702

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7996
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op grond van artikel 8:8, eerste lid, van de CAR/UWO en niet-ontvankelijkheid van beroepen tegen afwijzingen van sollicitaties

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [a]. De eiser, die sinds 1 oktober 2008 in dienst was bij verweerder, werd per 1 januari 2016 ontslagen op grond van artikel 8:8 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO). De rechtbank oordeelde dat het ontslag niet kon standhouden, omdat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van hem kon worden verlangd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en verklaarde het bezwaar van eiser tegen het ontslagbesluit gegrond.

Daarnaast behandelde de rechtbank ook beroepen van eiser tegen de afwijzing van twee sollicitaties. De rechtbank verklaarde deze beroepen niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van belang, aangezien de betreffende vacatures inmiddels vervuld waren. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn standpunt over de beschikbaarheid van andere functies kon aanvoeren in de procedure tegen het ontslagbesluit, waardoor het instellen van beroep tegen de afwijzingen niet nodig was.

De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser in de zaken die betrekking hebben op het ontslag en de effectuering daarvan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummers: ROT 15/7996, ROT 16/3893, ROT 16/2927 en ROT 16/4476

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 november 2016 in de zaken tussen

[eiser]

gemachtigde: J.A. Schenk,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [a], verweerder,
gemachtigde: mr. J. Zwennis.

Procesverloop

ROT 15/7996 (ontslag)
Bij besluit van 1 april 2015 (primair besluit 1) heeft verweerder eiser met ingang van 1 januari 2016 ontslag verleend op grond van artikel 8:8 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst voor de sector gemeenten (CAR/UWO) zonder bovenwettelijke of na-wettelijke uitkering.
Bij besluit van 10 november 2015 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 1 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
ROT 16/3893 (effectuering ontslag)
Bij brief van 30 december 2015 heeft verweerder het ontslag van eiser met ingang van 1 januari 2016 geëffectueerd.
Eiser heeft tegen deze brief rechtstreeks beroep ingesteld.
ROT 16/2927 (afwijzing voor functie beleidsmedewerker)
Bij besluit van 4 november 2015 (primair besluit 2) heeft verweerder eiser afgewezen voor de functie beleidsmedewerker onderwijs/jeugd.
Bij besluit van 18 maart 2016 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 2 beroep ingesteld.
ROT 16/4476 (afwijzing voor functie teamleider)
Bij besluit van 14 januari 2016 (primair besluit 3) heeft verweerder eiser afgewezen voor de functie teamleider Stadsbeheer.
Bij besluit van 2 juni 2016 (bestreden besluit 3) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 3 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 3 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2016. De zaken met procedurenummers ROT 15/7996, ROT 16/3893, ROT 16/2927 en ROT 16/4476 zijn gevoegd behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [b] (adviseur P&O).

Overwegingen

1. Eiser was sinds 1 oktober 2008 in dienst bij verweerder. Aanvankelijk was hij werkzaam als teamleider bij de afdeling Sociale Zaken. Vanaf 1 juni 2011 was hij fulltime werkzaam als coördinator/teamleider Centrum Jeugd en Gezin (CJG) en Onderwijs.
Wegens spanningen op de werkvloer en ziekte van eiser (van november 2011 tot april 2012) is begin 2012 externe versterking aangetrokken in de persoon van [c]. De bevindingen van [c] hebben geleid tot een coachingstraject voor eiser en organisatorische wijzigingen. In maart 2013 ontstonden opnieuw spanningen op de werkvloer. Na onderzoek en rapportage is eiser op 26 juni 2013 ontheven uit zijn functie van coördinator/teamleider CJG. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder het procesverloop.
ROT 15/7996 (ontslag)
2. Eiser betoogt dat het ontslag geen stand kan houden. Dit betoog slaagt.
2.1.
Op grond van artikel 8:8, eerste lid, van de CAR/UWO kan een ambtenaar die vast is aangesteld eervol worden ontslagen op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd.
2.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:198) kan aan artikel 8:8, eerste lid, van de CAR/UWO toepassing worden gegeven als een in de loop der tijd ontstane impasse in de weg staat aan een vruchtbare samenwerking en voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd.
2.3.
Tegen de ontheffing op 26 juni 2013 uit zijn functie heeft eiser geen rechtsmiddel ingesteld. Daarmee staat vast – dat is tussen partijen ook niet in geschil – dat terugkeer van eiser naar zijn eigen functie niet mogelijk was. Vervolgens is de vraag aan de orde of een impasse in de weg staat aan een vruchtbare verdere samenwerking.
2.4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er diverse zakelijke meningsverschillen zijn met eiser die niet overbrugbaar zijn, zodat een impasse is ontstaan. Hij meent zich voldoende te hebben ingespannen om tot een herplaatsing te komen. Zo zijn er in de periode tussen 26 juni 2013 en 1 april 2014 meerdere contacten geweest gericht op herplaatsing en zijn er meerdere vacatures aan eiser voorgehouden, is psychologische begeleiding aangeboden en heeft Hauptmeijer & Clotscher een ontwikkel- en loopbaanscan uitgevoerd. Het traject is volgens verweerder zeer moeizaam verlopen. Er was sprake van langdurige discussies over de duur van de herplaatsingsperiode en het plan van aanpak. Eiser is gericht op herplaatsing binnen de gemeente [a], terwijl verweerder eiser buiten de organisatie wenst te plaatsen omdat eiser binnen het werkveld waarin hij werkzaam was (CJG en Onderwijs) direct in contact komt met interne en externe medewerkers waarmee een verstoorde relatie is ontstaan. Voor andere functies binnen de gemeente ontbreekt het hem aan ervaring.
2.5.
Nog daargelaten of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat sprake is van een impasse, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een situatie waarin voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van hem kan worden verlangd.
Verweerder heeft er medio 2013 voor gekozen eiser uit zijn functie te ontheffen zonder hem in een nieuwe functie te plaatsen of aan te koersen op beëindiging van de aanstelling. Daarmee heeft verweerder de verantwoordelijkheid op zich genomen in overleg met eiser een passende oplossing voor de ontstane situatie te vinden.
Nadat eiser op 26 juni 2013 uit zijn functie is ontheven, heeft het gedurende langere tijd aan een planmatige aanpak door verweerder ontbroken. Weliswaar heeft verweerder verschillende acties uitgevoerd vanaf november 2013, maar van een gerichte gecoördineerde inspanning door verweerder is niet gebleken. Pas omstreeks april/mei 2014 heeft verweerder de eerste versie van het re-integratieplan opgesteld, dat uiteindelijk eind 2014 eenzijdig is vastgesteld door verweerder. Voor de begeleiding is voorts niet bevorderlijk geweest dat veel verschillende personen waren betrokken. Verder heeft eiser aan de hand van voorbeelden aannemelijk gemaakt dat het meer dan eens is voorgekomen dat verweerder op het laatste moment overleggen heeft afgezegd, waarbij het soms een aantal weken duurde voordat alsnog een overleg plaatsvond.
Verweerder heeft onvoldoende onderbouwd dat eiser niet in een functie binnen de gemeente [a] kan functioneren. Dat de verhoudingen zodanig verstoord zijn dat plaatsing in het eigen werkveld niet mogelijk is, heeft verweerder weliswaar gesteld, maar niet met concrete argumenten aannemelijk gemaakt. Eiser voert in dit verband aan dat hij na medio 2013 tijdelijke werkzaamheden heeft verricht op zijn eigen werkterrein zonder dat dit tot problemen in de werkverhouding met collega’s heeft geleid. Weliswaar zijn partijen het erover eens dat terugkeer van eiser naar zijn eigen functie niet mogelijk was, maar onvoldoende is gebleken dat een andere functie op zijn werkterrein ook niet tot de mogelijkheden behoorde. Evenmin heeft verweerder aannemelijk gemaakt waarom het niet mogelijk zou zijn eiser een kans te geven zich te bewijzen in een functie in een ander werkgebied. Het kan zo zijn dat op de betreffende functie kandidaten met meer voorervaring hebben gesolliciteerd, maar door eiser herhaaldelijk niet een kans te geven een andere functie te gaan vervullen, is het verweerder die een reële oplossing voor het ontstane probleem heeft geblokkeerd. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor eiser niet mogelijk zou zijn, voor zover nodig na inwerking en (om)scholing, een andere functie naar behoren te vervullen.
Gelet hierop volgt de rechtbank niet verweerders conclusie dat een vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk is en dat voortzetting van het dienstverband van eiser redelijkerwijs niet van verweerder kan worden verlangd.
2.6.
De rechtbank verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dit besluit wegens strijd met artikel 8:8 van de CAR/UWO. Gelet op het bepaalde in artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en omdat dit gebrek in de besluitvorming niet kan worden hersteld, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiser tegen primair besluit 1 gegrond te verklaren, dat besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van bestreden besluit 1.
ROT 16/3893 (effectuering ontslag)
3. De brief van 30 december 2015 over de effectuering van het ontslag is naar het oordeel van de rechtbank geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en ook geen handeling als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a en 1° van deze wet. De brief is slechts een feitelijke mededeling, die de rechtsgevolgen van het ontslagbesluit niet wijzigt en ook geen andere rechtsgevolgen heeft. De rechtbank is dan ook onbevoegd kennis te nemen van het beroep tegen deze brief.
ROT 16/2927 en ROT 16/4476 (afwijzing voor twee functies)
4. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiser belang heeft bij zijn beroepen tegen de bestreden besluiten 2 en 3. De betreffende vacatures zijn inmiddels vervuld, zodat eiser daarop niet meer kan worden geplaatst. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij dit ook niet beoogt, maar dat hij de beroepen heeft ingesteld ter onderbouwing van zijn standpunt dat er wel degelijk andere passende functies voorhanden waren. Dit standpunt kan eiser naar het oordeel van de rechtbank naar voren brengen in de procedure tegen het ontslagbesluit; het instellen van beroep tegen de bestreden besluiten 2 en 3 is daarvoor niet nodig. Eiser heeft ook niet gesteld dat hij door deze besluiten schade heeft geleden die verweerder zou moeten vergoeden. De rechtbank zal de beroepen tegen deze besluiten dan ook niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van belang.
Griffierecht en proceskosten
5. Omdat de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het in die zaak door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank merkt daarbij op dat van eiser in deze zaak ten onrechte een verlaagd griffierecht is geheven.
Omdat verweerder in de brief van 30 december 2015 over de effectuering van het ontslag ten onrechte heeft vermeld dat daartegen bezwaar openstaat en hij heeft ingestemd met rechtstreeks beroep tegen die beslissing, ziet de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder ook het in die zaak door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
De rechtbank veroordeelt verweerder in dezelfde twee zaken in de door eiser in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.480,- (1 punt voor het bezwaarschrift tegen primair besluit 1, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in die zaak, 1 punt voor het beroepschrift in die zaak, 1 punt voor het beroepschrift tegen de effectuering van het ontslag en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 (handhaving ontslagbesluit) gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit 1;
  • verklaart het bezwaar van eiser tegen primair besluit 1 (het ontslagbesluit) gegrond, herroept dat besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van bestreden besluit 1;
  • verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep tegen de brief van 30 december 2015 (effectuering ontslag);
  • verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 2 en 3 (handhaving afwijzing voor twee functies) niet‑ontvankelijk;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het in zaak ROT 15/7996 betaalde griffierecht van € 45,- en het in zaak ROT 16/3893 betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten in deze twee zaken tot een totaalbedrag van € 2.480,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, voorzitter, mr. I.M. Ludwig en mr. A. Douwes, leden, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.