In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonstad Rotterdam (hierna: Woonstad) en een huurder (hierna: [gedaagde]) over de servicekosten voor het jaar 2014. Woonstad had een bedrag van € 430,53 aan warmtekosten en in totaal € 689,38 aan servicekosten in rekening gebracht bij [gedaagde]. De huurder had de huurcommissie gevraagd om uitspraak te doen over deze kosten, waarop de huurcommissie op 22 februari 2016 de warmtekosten vaststelde op € 411,85 en de totale servicekosten op € 670,70.
Woonstad vorderde in deze procedure dat de kantonrechter zou verklaren dat [gedaagde] het door Woonstad gevorderde bedrag verschuldigd was. [gedaagde] betwistte deze vordering en stelde dat hij recht had op een specificatie van de kosten. De kantonrechter oordeelde dat de Warmtewet, die consumenten moet beschermen tegen te hoge tarieven, niet toestaat dat verhuurders gebruiksonafhankelijke kosten naar eigen inzicht in rekening brengen zonder specificatie. De kantonrechter concludeerde dat Woonstad niet kon aantonen dat de in rekening gebrachte kosten redelijk waren en dat de vordering van Woonstad niet toewijsbaar was.
De kantonrechter wees de vordering van Woonstad af en verklaarde dat de servicekosten over 2014, zoals vastgesteld door de huurcommissie, € 670,70 bedragen. Woonstad werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die voor [gedaagde] op nihil werden vastgesteld, aangezien hij zonder juridische bijstand procedeerde.