ECLI:NL:RBROT:2016:8645

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
5068389
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot specificatie van gebruiksonafhankelijke warmtekosten door verhuurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonstad Rotterdam (hierna: Woonstad) en een huurder (hierna: [gedaagde]) over de servicekosten voor het jaar 2014. Woonstad had een bedrag van € 430,53 aan warmtekosten en in totaal € 689,38 aan servicekosten in rekening gebracht bij [gedaagde]. De huurder had de huurcommissie gevraagd om uitspraak te doen over deze kosten, waarop de huurcommissie op 22 februari 2016 de warmtekosten vaststelde op € 411,85 en de totale servicekosten op € 670,70.

Woonstad vorderde in deze procedure dat de kantonrechter zou verklaren dat [gedaagde] het door Woonstad gevorderde bedrag verschuldigd was. [gedaagde] betwistte deze vordering en stelde dat hij recht had op een specificatie van de kosten. De kantonrechter oordeelde dat de Warmtewet, die consumenten moet beschermen tegen te hoge tarieven, niet toestaat dat verhuurders gebruiksonafhankelijke kosten naar eigen inzicht in rekening brengen zonder specificatie. De kantonrechter concludeerde dat Woonstad niet kon aantonen dat de in rekening gebrachte kosten redelijk waren en dat de vordering van Woonstad niet toewijsbaar was.

De kantonrechter wees de vordering van Woonstad af en verklaarde dat de servicekosten over 2014, zoals vastgesteld door de huurcommissie, € 670,70 bedragen. Woonstad werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die voor [gedaagde] op nihil werden vastgesteld, aangezien hij zonder juridische bijstand procedeerde.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5068389 CV EXPL 16-20538
uitspraak: 18 november 2016
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonstad Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.J.P.M. van Reisen te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
procederend zonder juridische bijstand.
Partijen worden hierna ‘Woonstad’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • de dagvaarding met producties van 29 april 2016;
  • de schriftelijke reactie daarop van [gedaagde] met één productie;
  • de conclusie van repliek;
  • de schriftelijke reactie daarop van [gedaagde].

2.De vaststaande feiten

Er wordt uitgegaan van de volgende vaststaande feiten. Deze feiten zijn door de ene partij gesteld en door de andere partij erkend of niet weersproken.
2.1
[gedaagde] huurt van Woonstad de woning aan de [straat- en plaatsnaam].
2.2
Woonstad heeft over 2014 € 430,53 bij [gedaagde] in rekening gebracht voor (het leveren van) warmte: € 155,94 aan verwarmingskosten, € 52,33 aan kosten warmwater en
€ 222,26 aan vaste kosten. De overige servicekosten bedroegen in 2014 € 258,85, zodat het geheel aan servicekosten over 2014 uitkomt op € 689,38.
2.3
[gedaagde] heeft de huurcommissie op 20 juli 2015 gevraagd een uitspraak te doen over de servicekosten over 2014. De huurcommissie heeft in haar uitspraak van 22 februari 2016 de kosten voor (het leveren van) warmte vastgesteld op € 411,85 (en daarmee de ser-vicekosten in totaal op € 670,70).

3.De stellingen van partijen

3.1
Woonstad vordert voor recht te verklaren dat [gedaagde] over 2014 € 430,53 aan warmtekosten, en daarmee in totaal € 689,38 aan servicekosten aan Woonstad verschuldigd is.
3.2
[gedaagde] betwist de vordering. Hij vindt het door de huurcommissie vastgestelde bedrag aan warmtekosten redelijk en dat hij recht heeft op een specificatie van de kosten.
3.3
Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de overige stel-lingen van partijen.

4.De beoordeling

4.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of Woonstad, zoals zij stelt, op grond van artikel 5 van de Warmtewet het recht heeft naar eigen inzicht, en dus zonder de verplichting deze te specificeren, gebruiksonafhankelijke kosten in rekening mag brengen bij haar huurders, zo-lang deze kosten het door de Autoriteit Consument en Markt vastgestelde maximumbedrag maar niet overschrijden.
4.2
De kantonrechter deelt het standpunt van Woonstad niet. Het doel van de Warmtewet is volgens de Memorie van Toelichting consumentenbescherming. De Warmtewet heeft onder andere tot doel individuele gebruikers te beschermen tegen te hoge tarieven. Deze bescher-mingsgedachte verdraagt zich niet met een verhuurder die naar eigen inzicht, en zonder daar verantwoording over af te hoeven leggen, gebruiksonafhankelijke kosten in rekening brengt. In de visie van Woonstad zou zij, als voorbeeld, hoewel dit in deze zaak niet is gebeurd, als de ‘overige’ gebruiksonafhankelijke kosten zoals in deze zaak ongeveer € 200,00 bedragen, € 54,00 aan administratiekosten in rekening kunnen brengen en zodoende de gebruiksonaf-hankelijke kosten naar eigen inzicht ‘aanvullen’ tot het maximumbedrag van (voor het jaar waar het hier om gaat) € 254,00. Dit is onaanvaardbaar en strookt niet met de consumenten-beschermingsgedachte van de Warmtewet. De kosten moeten controleerbaar zijn.
4.3
Woonstad, meer in het algemeen de verhuurder, moet dus, zoals [gedaagde] ook bepleit, inzage geven in de opbouw van de gebruiksonafhankelijke warmtekosten. Dit heeft Woonstad overigens ook gedaan, zoals blijkt uit de inhoud van het ‘Rapport van Voorberei-dend Onderzoek’ (productie 2 bij de dagvaarding). Het verschil van € 18,68 tussen hetgeen door Woonstad in rekening is gebracht aan gebruiksonafhankelijke kosten en hetgeen door de huurcommissie is vastgesteld, ziet met name op de door Woonstad in rekening gebrachte administratiekosten van € 25,00 en de door de huurcommissie toegewezen administratiekos-ten van (534,84:74=) € 7,22. Het is vast beleid van de huurcommissie, en de kantonrechter acht dit ook redelijk, dat over de stookkosten in beginsel 1% aan administratiekosten in re-kening gebracht mag worden en over de overige servicekosten 5%. Het enige wat Woonstad hiertegen heeft aangevoerd, namelijk: binnen bepaalde grenzen staat het de verhuurder vrij in rekening te brengen wat zij wil, is zoals hiervoor overwogen niet houdbaar. Beleid van de huurcommissie is overigens ook dat een minimumbedrag van € 7,50 aan administratiekosten in rekening gebracht mag worden. Het hiervoor genoemde bedrag ligt daaronder, maar om-dat naast de warmtekosten wat de servicekosten betreft ook sprake is van schoonmaakkosten en elektra waarover naar aangenomen mag worden ook administratiekosten in rekening zijn gebracht, gaat de kantonrechter ervan uit dat het totaal aan administratiekosten minstens het minimumbedrag overschrijdt.
4.4
De conclusie van het voorgaande is dat de vordering van Woonstad niet toewijsbaar is. Die vordering wordt dan ook afgewezen en er wordt in plaats daarvan, zoals ook door [gedaagde] gevraagd, bepaald dat de servicekosten over 2014, zoals ook door de huurcom-missie vastgesteld, in totaal € 670,70 bedragen.
4.5
Woonstad is de in het ongelijk gestelde partij en wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure. Omdat [gedaagde] procedeerde zonder juridische bijstand en gesteld noch gebleken is dat hij kosten heeft gemaakt, worden zijn kosten vastgesteld op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering van Woonstad af;
verklaart voor recht dat in de relatie Woonstad-[gedaagde] de servicekosten over 2014 € 670,70 bedragen;
veroordeelt Woonstad in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686