ECLI:NL:RBROT:2016:855

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2016
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
ROT 15/4273
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gelijkstelling van vreemdelingen met Nederlanders en de gevolgen van vertrekopdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Nigeriaanse vrouw zonder geldige verblijfsvergunning, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres had beroep ingesteld tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, die door verweerder was ingetrokken vanaf 12 maart 2014. De rechtbank moest beoordelen of de gelijkstelling van eiseres met een Nederlander was geëindigd op het moment dat de staatssecretaris haar had gelast Nederland te verlaten binnen 28 dagen. De rechtbank oordeelde dat de gelijkstelling niet automatisch eindigt bij een vertrekopdracht, maar dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen gedwongen uitzetting en vrijwillig vertrek. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had opgeroepen tot gedwongen verwijdering, maar slechts tot vrijwillig vertrek, waardoor de gelijkstelling van eiseres met een Nederlander nog van kracht was tijdens de vertrektermijn. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en oordeelde dat eiseres niet benadeeld was door het niet horen in bezwaar, omdat zij haar standpunten in beroep had kunnen inbrengen. De rechtbank verplichtte verweerder om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen en veroordeelde hem in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 15/4273

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2016 in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. T. Thissen,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. A. Dinç.

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2015 heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) ingetrokken vanaf 15 april 2013 en de vanaf die datum verstrekte bijstandsuitkering teruggevorderd van eiseres tot een bedrag van € [bedrag A].
Bij besluit van 4 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard in die zin dat het recht op bijstand wordt ingetrokken vanaf 12 maart 2014 en de vanaf die datum verstrekte bijstand teruggevorderd van eiseres tot een bedrag van € [bedrag B].
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2016. Zowel eiseres als verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontving een bijstandsuitkering. Zij bezit de Nigeriaanse nationaliteit en beschikt niet meer over een geldige verblijfsvergunning. Haar aanvraag om verlenging en/of wijziging van haar verblijfsvergunning is afgewezen bij beschikking van 10 juli 2013. Bij besluit van 12 maart 2014 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (staatssecretaris) het bezwaar van eiseres tegen die afwijzing ongegrond verklaard. In dat besluit is ook vermeld dat eiseres Nederland dient te verlaten binnen 28 dagen en dat het instellen van beroep de rechtsgevolgen van het besluit niet opschort.
Bij uitspraken van 25 februari 2015 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wegens het ontbreken van het connexiteitsvereiste niet-ontvankelijk verklaard.
2. Verweerder heeft het recht van eiseres op een bijstandsuitkering ingetrokken vanaf 12 maart 2014 omdat zij vanaf die datum niet meer op de voet van artikel 11 van de Pw gelijkgesteld kan worden met een Nederlander en zij daardoor geen aanspraak op bijstand heeft. Doordat eiseres vanaf 12 maart 2014 geen recht op bijstand meer had, kan verweerder de teveel ontvangen bijstand van haar terugvorderen.
3. Niet is in geschil dat eiseres niet voldoet aan de voor het recht op bijstand geldende voorwaarde dat zij een Nederlander is. Tussen partijen is evenwel niet in geschil dat zij in beginsel met een Nederlander gelijkgesteld kan worden omdat zij voldoet aan artikel 11, derde lid, van de Pw bezien in samenhang met artikel 1, eerste lid, van het Besluit gelijkstelling vreemdelingen Pw, IOAW en IOAZ (Besluit gelijkstelling).
In geschil is of de gelijkstelling is geëindigd per 12 maart 2014. Eiseres legt aan de rechtbank ter beoordeling voor of de gelijkstelling ook daarna van kracht was tijdens de vertrektermijn van 28 dagen die de staatssecretaris haar heeft gegeven.
3.1.
Op grond van artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit gelijkstelling, voor zover thans relevant, eindigt de gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, zodra de uitzetting van de vreemdeling is gelast.
3.1.1.
Voor de uitleg van het woord ‘gelasten’ volgt de rechtbank de betekenis die het woordenboek Van Dale geeft: een last opdragen.
3.1.2.
Uit het Besluit gelijkstelling noch uit de toelichting daarbij blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is om de gelijkstelling van een vreemdeling met een Nederlander te laten eindigen zodra de staatssecretaris de vreemdeling de last opdraagt vrijwillig te vertrekken, overigens nog in het midden gelaten hoe het opdragen van een
lastzich verhoudt tot het
vrijwilligvertrekken (cursivering door de rechtbank).
3.1.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van uitzetting als een vreemdeling gedwongen vertrekt uit Nederland omdat hij wordt verwijderd en moet daarvan worden onderscheiden de situatie waarin de vreemdeling vrijwillig vertrekt uit Nederland. De rechtbank verwijst voor dit onderscheid bij wijze van voorbeeld naar de artikelen 52, tweede lid en 63, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Ook wijst de rechtbank op vaste rechtspraak, waaronder de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 augustus 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB2452, rechtsoverweging 2.2.3., waarin wordt geoordeeld dat uitzetting wil zeggen een verwijdering met de sterke arm uit Nederland.
3.2.
Met zijn besluit van 12 maart 2014 draagt de staatssecretaris niet op om eiseres te verwijderen uit Nederland met de sterke arm van justitie, maar draagt hij eiseres op te vertrekken uit Nederland en geeft hij haar 28 dagen de mogelijkheid om dit vrijwillig te doen.
3.3.
Het betoog slaagt.
4. Partijen zijn het er over eens dat verweerder haar ten onrechte in bezwaar niet heeft gehoord. Het bezwaar is slechts gedeeltelijk gegrond verklaard. Het had op de weg van verweerder gelegen om eiseres te horen over mogelijk schrijnende omstandigheden die aan het terugvorderen van de uitkering in de weg staan. Eiseres betoogt dat zij in haar belangen is geschaad, zodat het gebrek in de besluitvorming niet kan worden gepasseerd met een beroep op artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.1.
Op grond van artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
4.2.
De rechtbank ziet aanleiding de schending van de hoorplicht te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Eiseres is namelijk door het niet horen in bezwaar niet benadeeld omdat zij in beroep niet alleen schriftelijk, maar ook mondeling ter zitting alle gronden en weren naar voren heeft kunnen brengen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de standpunten van eiseres geen aanleiding geven om een andere beslissing te nemen.
4.3.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat door wijziging van de intrekkingsdatum naar in ieder geval 9 april 2014 (28 dagen na 12 maart 2014) tevens de terugvorderingsperiode en het terugvorderingsbedrag wijzigen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Verweerder dient het griffierecht te vergoeden.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Klomp, rechter, in aanwezigheid van C.J.H. Lamens-van den Bulk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.