ECLI:NL:RBROT:2016:8457

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
4 november 2016
Zaaknummer
13/5356
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake bijstandsuitkering en herstelplicht van verweerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 november 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de toekenning van een bijstandsuitkering aan eiser, die in een zwervend bestaan verkeerde. Eiser had een aanvraag voor bijstand ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen had hem slechts bijstand toegekend met ingang van 23 juni 2013, terwijl eiser meende recht te hebben op bijstand vanaf 11 september 2012. De rechtbank had eerder in een tussenuitspraak van 20 juli 2016 vastgesteld dat het primaire besluit van 10 oktober 2013 in strijd was met het motiveringsbeginsel en verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek te herstellen binnen een termijn van zes weken. Verweerder heeft echter niet gereageerd op deze mogelijkheid en is bovendien niet verschenen op de zitting van 31 oktober 2016, ondanks een behoorlijke oproeping.

De rechtbank concludeert dat verweerder niet heeft voldaan aan de herstelplicht en dat het besluit van 20 oktober 2016, waarin verweerder opnieuw de afwijzing van de bijstandsaanvraag bevestigde, niet voldoet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Awb, omdat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom de bijstand pas vanaf 23 juni 2013 is toegekend. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt de besluiten van 10 oktober 2013 en 20 oktober 2016, en bepaalt dat eiser met terugwerkende kracht vanaf 11 september 2012 recht heeft op bijstandsuitkering. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.736,- worden vastgesteld, en moet het betaalde griffierecht van € 44,- worden vergoed.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 13/5356

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [gemeente] , eiser,

gemachtigde: mr. P. Hoogenraad,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen, verweerder.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 20 juli 2016 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het primaire besluit van 10 oktober 2013 (het bestreden besluit) in strijd is met het motiveringsbeginsel en heeft zij verweerder in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen het gebrek door verweerder kan worden hersteld bepaald op zes weken na de datum van verzending van de tussenuitspraak.
De rechtbank heeft binnen de in de tussenuitspraak gegunde termijn geen reactie van verweerder ontvangen.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat nader onderzoek ter zitting nodig is. De griffier van de rechtbank heeft verweerder bij brief van 28 september 2016 opgeroepen om in persoon of bij gemachtigde ter zitting van 31 oktober 2016 te verschijnen. Eiser en zijn gemachtigde zijn uitgenodigd voor deze zitting.
Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 20 oktober 2016 bericht dat bij besluit van 20 oktober 2016 aan opposant is meegedeeld dat hij over de periode van 11 september 2012 tot 23 juni 2013 geen recht heeft op bijstand en dit besluit meegezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 31 oktober 2016. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Uit de tussenuitspraak volgt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. Verweerder heeft ten onrechte niet gemotiveerd waarom eiser bijstand is toegekend per 23 juni 2013 en niet vanaf 11 september 2012, zijnde de datum waarop de bijstandsaanvraag destijds is ingediend.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de in de tussenuitspraak gegunde termijn het gebrek heeft hersteld, noch conform artikel 8:51b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft aangegeven niet tot herstel te zullen overgaan. De rechtbank stelt tevens vast dat verweerder, hoewel behoorlijk opgeroepen, aan de verplichting om ter zitting van 31 oktober 2016 te verschijnen geen gehoor heeft gegeven.
De rechtbank zal daaruit op grond van artikel 8:31 van de Awb de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen.
3. Gelet op de tussenuitspraak dient het besluit van 20 oktober 2016 te worden aangemerkt als verlengde besluitvorming ten aanzien van het besluit van 10 oktober 2013.
4. Verweerder heeft het besluit van 20 oktober 2016 aan opposant meegedeeld dat hij over de periode van 11 september 2012 tot 23 juni 2013 geen recht heeft op bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Daartoe is door verweerder overwogen dat om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering eiser ingeschreven dient te staan in de gemeente waar hij een uitkering aanvraagt (artikel 40, eerste lid, van de PW). Eiser stond volgens de gemeentelijke basis administratie in deze periode niet ingeschreven in de gemeente Vlaardingen, aldus verweerder.
5. Bij het besluit van 10 oktober 2013 is aan eiser met ingang van 23 juni 2013 een zogenoemde zwerversuitkering toegekend, te weten een uitkering naar de norm van een alleenstaande zonder woonkostentoeslag. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij (ook) op
23 juni 2013 een zwervend bestaan leidde. De feitelijke omstandigheden waarin eiser naar zijn zeggen gedurende het tijdvak van 11 september 2012 tot 23 juni 2013 heeft verkeerd waren niet wezenlijk anders dan die op 23 juni 2013. Ondanks zijn pogingen daartoe is het eiser niet gelukt om zich bij verweerder te laten inschrijven bij de dak- en thuislozenopvang [locatie 1] , dan wel het aanloophuis [locatie 2] . Eiser meent dat hij er alles aan heeft gedaan om zich te laten inschrijven, maar verweerder heeft het laten afweten.
6. De rechtbank is gelet op het onder 2 en 5 overwogene van oordeel dat verweerder het aan het besluit van 10 oktober 2013 klevende gebrek met het besluit van 20 oktober 2016 niet heeft hersteld.
7. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en de besluiten van 10 oktober 2013 en 20 oktober 2016 vernietigen. Tevens zal zij bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten hetgeen inhoudt dat verweerder aan eiser met terugwerkende kracht met ingang van 11 september 2012 in aanmerking brengt voor een bijstandsuitkering voor een alleenstaande verminderd met de zogenoemde woonkostentoeslag.
8. Er bestaat aanleiding om verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.736,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een verzetschrift, 0,5 punt voor het verschijnen ter verzetzitting en 1,5 punt voor de zitting van 31 oktober 2016, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor van 1). Daarbij heeft de rechtbank in hetgeen is overwogen onder 2 aanleiding gezien om op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit af te wijken van hetgeen in het eerste lid van dat artikel is bepaald, door voor het verschijnen ter zitting van 31 oktober 2016 1,5 punt toe te kennen in plaats van 1 punt. Deze kosten dienen door verweerder rechtstreeks aan de rechtsbijstandverlener te worden voldaan nu aan eiser een toevoeging is verleend.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de besluiten van 10 oktober 2013 en 20 oktober 2016 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
  • bepaalt dat door verweerder aan eiser een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande, verminderd met de zogenoemde woonkostentoeslag, dient te worden toegekend met ingang van 11 september 2012;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het verzet en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 1.736,- ter zake van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en bepaalt dat, nu aan eiser een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de rechtsbijstandsverlener worden betaald;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 44,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Schoneveld, rechter, in aanwezigheid van
C.W. Steenkist, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en tussenuitspraak kan binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.