Overwegingen
1. Bij aanvragen van 12 september 2014 heeft eiseres gevraagd om vergoeding van kosten wegens rechtshulp en griffierechten voor bedragen van onderscheidenlijk € 265,- en € 241,-.
2. Bij brief van 13 november 2014 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij voor elk van de hiervoor vermelde aanvragen uiterlijk 28 november 2014 het bij de brief gevoegde aanvraagformulier Minimaregelingen ingevuld, ondertekend en samen met relevante bewijsstukken moet terugsturen voordat deze aanvragen in behandeling kunnen worden genomen. Verder heeft verweerder eiseres in die brief verzocht kopieën van bankafschriften van bank- en /of spaarrekeningen van de afgelopen drie maanden te overleggen waarop het actuele saldo is vermeld. Eiseres heeft het formulier Minimaregelingen niet retour gezonden noch anderszins op de brief van 13 november 2014 gereageerd. In de ‘Rapportage bijzondere bijstand minimateam’ van 28 november 2014 concludeert verweerder dat hierdoor het recht op bijzondere bijstand niet kan worden beoordeeld, zodat de aanvragen moeten worden afgewezen. Tot die beslissing strekt het primaire besluit.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder, met overname van het advies van de Adviescommissie voor de bezwaarschriften (de commissie) van 6 februari 2015, overwogen dat het voor de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand van belang is om over alle relevante informatie, zoals gevraagd in het aanvraagformulier bijzondere bijstand, te beschikken. In afwijking van het advies van de commissie heeft verweerder – onder ongegrondverklaring van het bezwaar – de afwijzingen gewijzigd en besloten dat de aanvragen van eiseres van 12 september 2014 niet in behandeling worden genomen.
4. Eiseres heeft – kort weergegeven – aangevoerd dat verweerder haar aanvragen ten onrechte heeft afgewezen, omdat verweerder de aanvragen wel kon honoreren met de al aan hem ter beschikking staande gegevens. Ook stelt zij dat haar aanvragen ten onrechte buiten behandeling zijn gesteld omdat de termijn daarvoor (vier weken) al was verstreken en de verzuimherstelbrief te laat is verzonden. Bovendien was verweerder al begonnen met een inhoudelijke beoordeling van de aanvragen, zodat een buiten behandeling stelling niet meer mogelijk was. Verder heeft verweerder haar ten onrechte niet gehoord in bezwaar, zo stelt eiseres, ten laatste.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Verweerder heeft als meest verstrekkende verweer (ter zitting) aangevoerd dat eiseres misbruik maakt van recht en dat het beroep om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Bij uitspraak van heden (zaaknummer ROT 15/1837 e.v.) heeft de rechtbank geoordeeld dat er in de reeks van beroepen die samen met dit beroep met zaaknummer ROT 15/1937 ter zitting zijn behandeld, onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn om misbruik van recht aan te nemen. In deze zaak komt de rechtbank om de in die uitspraak genoemde redenen tot hetzelfde oordeel.
7. Anders dan eiseres aanvoert was verweerder niet gehouden haar te horen. Ter zitting is aan de orde geweest dat eiseres een kaart heeft ontvangen waarop zij kon vermelden of zij gehoord wilde worden, maar dat zij deze niet retour heeft gezonden. Eiseres heeft deze gang van zaken niet betwist, zodat die vaststaat. Verweerder heeft daarop, overeenkomstig artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), beslist op het bezwaar zonder een hoorzitting te houden. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de wijze waarop verweerder met horen omgaat beschouwd moet worden als een truc van verweerder om maar geen dwangsom uit te hoeven keren. Nu eiseres de hoorkaart niet retour heeft gezonden, is zij, ondanks dat zij in eerste instantie wel voor een hoorzitting was uitgenodigd, niet in haar belangen geschaad doordat verweerder heeft beslist op het bezwaar zonder eiseres te horen.
8. Bij het bestreden besluit is de grondslag gewijzigd van afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand naar het niet in behandeling nemen daarvan. Dit is echter gebeurd nadat de inhoudelijke behandeling van de aanvragen was aangevangen. Bij het primaire besluit waren de aanvragen immers afgewezen. Afwijzing impliceert een inhoudelijk oordeel over de aanvragen. Verweerder is dan niet meer bevoegd om de aanvragen buiten behandeling te stellen (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:20). Het beroep van eiseres is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. 9. Ter zitting is dit bevoegdheidsgebrek aan de orde geweest. Verweerders gemachtigde heeft desgevraagd verklaard het gebrek met een bestuurlijke lus te willen oplossen, waarbij de uitkomst dan zou zijn dat de afwijzing van de aanvragen bijzondere bijstand in bezwaar wordt gehandhaafd. In het verlengde hiervan heeft verweerder de rechtbank in overweging gegeven in deze zin zelf in de zaak te voorzien.
10. Ingeval een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken (artikel 8:41a van de Awb). Eiseres betoogt dat verweerder haar aanvragen ten onrechte heeft afgewezen omdat verweerder voldoende gegevens had om haar aanvragen inhoudelijk te beoordelen. De rechtbank volgt dit betoog niet. Verweerder moet bij elke aanvraag om bijzondere bijstand opnieuw beoordelen of daar recht op bestaat. Zoals de rechtbank ook bij genoemde uitspraak van heden (zaaknummer ROT 15/1837 e.v.) heeft uitgesproken is in het geval van een aanvraag om bijzondere bijstand noodzakelijk om over actuele financiële informatie te beschikken. Verweerder was daarom bevoegd om actuele financiële informatie bij eiseres op te vragen. Eiseres heeft de gevraagde gegevens niet aangeleverd zodat verweerder niet kon beoordelen of er recht op bijzondere bijstand was. Bij het primaire besluit zijn de aanvragen dan ook terecht afgewezen.
11. De rechtbank ziet daarom aanleiding zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat de afwijzing van de aanvragen bijzondere bijstand wordt gehandhaafd. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in zoverre de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
12. Eiseres richt haar beroep, onder verwijzing naar artikel 4:19 van de Awb, mede tegen het primaire dwangsombesluit van 17 december 2014. Zij heeft dat besluit echter niet voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit, op 12 februari 2015, betwist. Dat betekent dat er op grond van artikel 4:19 van de Awb geen bezwaar van rechtswege tegen het dwangsombesluit is ontstaan. Nu er voorafgaand aan het beroep geen bezwaar tegen het dwangsombesluit is gemaakt of van rechtswege is ontstaan en niet gebleken is van omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat het ontbreken van bezwaar tegen het dwangsombesluit redelijkerwijs niet aan eiseres kan worden verweten, moet het beroep voor zover dat is gericht tegen het dwangsombesluit met overeenkomstige toepassing van artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt.
14. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt in verband met het bijwonen van de zitting. De rechtbank begroot deze kosten op € 11,-.