ECLI:NL:RBROT:2016:8275

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
31 oktober 2016
Zaaknummer
C/10/505706 / HA ZA 16-691
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering inzage of afschrift bescheiden in civiele procedure rondom onregelmatige facturen en aansprakelijkheid

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 19 oktober 2016 een vonnis gewezen in een incident dat voortkwam uit een civiele procedure tussen Rotterdam Short Sea Terminals B.V. (RST) en Bonfide Facts B.V. en Bonfide Holding B.V. RST vorderde inzage in forensische rapportages die door Deloitte waren opgesteld in het kader van een onderzoek naar onregelmatige facturen die door Bonfide Facts B.V. aan RST waren ingediend. RST stelde dat deze onregelmatige facturen schade hadden veroorzaakt, die zij op de gedaagden wilde verhalen. De gedaagden, vertegenwoordigd door hun advocaat, voerden aan dat zij recht hadden op inzage in de rapportages om hun verweer in de hoofdzaak te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden een rechtmatig belang hadden bij het verkrijgen van de rapportages, omdat deze relevant konden zijn voor hun verweer. De rechtbank besloot dat RST binnen tien werkdagen na betekening van het vonnis kopieën van de rapportages aan de gedaagden moest verstrekken. De beslissing over de kosten van het incident werd aangehouden tot de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/505706 / HA ZA 16-691
Vonnis in incident van 19 oktober 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROTTERDAM SHORT SEA TERMINALS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.L. Latten te Rotterdam,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BONFIDE FACTS B.V.,

gevestigd te ’s-Gravenhage,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BONFIDE HOLDING B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. O. Hammerstein te Amsterdam,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. O. Hammerstein te Amsterdam,
5.
[gedaagde 5]
wonende te [woonplaats]
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. O. Hammerstein te Amsterdam,
6.
[gedaagde 6],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,

7.[gedaagde 7] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
8.
[gedaagde 8],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
9.
[gedaagde 9],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
10.
[gedaagde 10],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen.
Gedaagde in het incident zal hierna RST genoemd worden. Eisers in het incident zullen hierna gezamenlijk [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 16 juni 2016 (4x) en de door RST overgelegde producties,
  • het exploit d.d. 1 juli 2016 zijdens [gedaagden] , waarbij de zaak bij vervroeging wordt aangebracht,
  • de incidentele conclusie van eis en conclusie van antwoord, met producties,
  • de conclusie van antwoord in het incident ex art. 843a Rv.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
RST exploiteert een containeroverslagbedrijf in de haven van Rotterdam. RST is een dochterbedrijf van Handelsveem Beheer B.V.
2.2.
RST werd tot maart 2016 bestuurd door een managementteam bestaande uit dertien personen. Dit managementteam bestond uit twee hiërarchische lagen, de laag ‘directeuren’ en daaronder de laag ‘managers’. De laag directeuren bestond uit [algemeen directeur RST] , algemeen directeur, [operationeel directeur RST] , operationeel directeur en [directeur HR] , directeur Human resources. Onderdeel van de laag managers waren [controller en financieel manager RST] , controller en financieel manager, [facilitair en IT manager] , facilitair en IT manager, [operationeel manager RST] , operationeel manager en [customer relations manager] , customer relations manager.
2.3.
In 2013 is door RST besloten een Terminal Operating System (TOS) aan te schaffen. Dit systeem zou ook bij de zustermaatschappij van RST, Uniport Multipurpose Terminals B.V., worden geïnstalleerd.
2.4.
RST heeft [gedaagde 3] gevraagd om het TOS-project te leiden.
2.5.
Op 2 september 2013 is een Interim Management Overeenkomst tot stand gekomen tussen RST en de eenmanszaak RF Sports, vertegenwoordigd door [gedaagde 3] .
2.6.
Op 5 augustus 2014 is de Interim Management Overeenkomst alsmede de facturering overgegaan van RF Sports op Bonfide Facts B.V. (in oprichting).
2.7.
Op 23 maart 2015 zijn opgericht de vennootschappen Bonfide Facts B.V. en Bonfide Holding B.V. Volledig eigenaar en bestuurder van Bonfide Facts B.V. is Bonfide Holding B.V. [gedaagde 3] en [gedaagde 6] zijn bestuurders van Bonfide Holding B.V.
2.8.
In februari 2016 heeft accountantskantoor KPMG, de accountant van RST, een controle van de kasbonnetjes van RST verricht. RST heeft op basis van deze controle en vervolgonderzoek door [algemeen directeur RST] geconstateerd dat onregelmatige facturen waren ingediend op naam van Bonfide Facts B.V.
2.9.
Op 18 maart 2016 heeft [algemeen directeur RST] aan [operationeel manager RST] en [customer relations manager] opdracht gegeven alle facturen van Bonfide Facts B.V. en RF Sports uit de administratie te lichten en nader onderzoek te verrichten.
2.10.
Op 21 maart 2016 heeft Handelsveem Beheer B.V. het advocatenkantoor Sjöcrona Van Stigt Advocaten opdracht gegeven de mogelijke strafrechtelijke gevolgen van de onregelmatige facturen te onderzoeken. Sjöcrona Van Stigt Advocaten heeft accountantskantoor Deloitte opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de aard en de omvang van de onregelmatige facturen en om gegevens veilig te stellen.
2.11.
Tijdens het onderzoek van Deloitte is in een telefoonbackup op de computer van [operationeel directeur RST] een WhatsAppgroep genaamd BF ontdekt. Leden van deze WhatsAppgroep waren [operationeel directeur RST] , [controller en financieel manager RST] , [gedaagde 3] , [customer relations manager] , [operationeel manager RST] en [facilitair en IT manager] . In deze WhatsAppgroep zijn onder meer berichten gewisseld over de onregelmatige facturen.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
RST vordert – zakelijk weergegeven – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I te verklaren voor recht dat gedaagden hoofdelijk, althans ieder voor zich, aansprakelijk zijn voor de schade geleden door RST zulks ten gevolge van de gedraging zoals omschreven in de dagvaarding, te vermeerderen met rente en kosten vanaf de dag van de dagvaarding tot aan het moment van algehele voldoening;
II gedaagden hoofdelijk, althans ieder voor zich, te veroordelen tot betaling van een bedrag ter hoogte van € 3.000.000,=, te vermeerderen met rente en kosten vanaf de dag van de dagvaarding tot aan het moment van algehele voldoening;
III gedaagden hoofdelijk, althans ieder voor zich, te veroordelen tot betaling van een bedrag, nader op te maken bij staat, aan verdere schadevergoeding ten gevolge van de gedragingen van gedaagden zoals beschreven in deze dagvaarding, te vermeerderen met rente en kosten vanaf de dag van de dagvaarding tot aan het moment van algehele voldoening;
met veroordeling van gedaagden, hoofdelijk, althans ieder afzonderlijk, in de kosten van het geding en in de nakosten.
3.2.
RST grondt haar vordering op onrechtmatige daad. Daartoe stelt RST dat alle gedaagden, althans een deel van hen, als groep onregelmatige facturen aan RST hebben gezonden die RST heeft betaald. RST heeft als gevolg van dit handelen schade geleden die gedaagden verplicht zijn te vergoeden. RST begroot deze schade op een bedrag van € 3.000.000,=.
3.3.
Het verweer van [gedaagden] strekt tot afwijzing bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van de vordering van RST, met veroordeling van RST in de kosten van het geding.

4.De vordering in het incident

4.1.
De vordering luidt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, RST te veroordelen tot overlegging aan [gedaagden] van de rapportage die is opgesteld door Deloitte Forensic & Dispute Services B.V., althans forensische onderzoekers verbonden aan Deloitte, in opdracht van RST of een van de organen van die vennootschap dan wel door de aandeelhouders in RST en het rapport met bevindingen van haar accountant KMPG vanaf maart 2016, met veroordeling van RST in de kosten van het geding.
4.2.
[gedaagden] grondt zijn vordering op artikel 843a Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv). Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [gedaagden] het volgende gesteld. [gedaagden] voert als verweer in de hoofdzaak onder meer aan dat naast [gedaagden] ook [algemeen directeur RST] betrokken is geweest bij het opstellen en indienen van onregelmatige facturen bij RST. Hij heeft een bedrijfscultuur gecreëerd waarbinnen het mogelijk werd dat het management onregelmatige facturen bij RST indiende. De rol van [algemeen directeur RST] is kenbaar uit de rapportages van Deloitte en KPMG. Teneinde vorenbedoeld verweer in de hoofdzaak nader te onderbouwen, dient [gedaagden] te beschikken over de rapportage van Deloitte.
4.3.
Het verweer van RST strekt tot afwijzing van de incidentele vordering bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten van het incident.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Ingevolge artikel 843a Rv kan hij die daarbij een rechtmatig belang heeft inzage/afschrift vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die over deze bescheiden beschikt. Aan de vordering tot inzage/afgifte behoeft niet te worden voldaan indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
5.2.
[gedaagden] vordert overlegging van het rapport van bevindingen van KPMG. Deze vordering komt niet voor toewijzing in aanmerking. [gedaagden] heeft niet, althans onvoldoende, onderbouwd van welke rapportage hij een afschrift vordert en welk belang hij daarbij heeft.
5.3.
[gedaagden] vordert voorts overlegging van de rapportage die is opgesteld door Deloitte (Forensic & Dispute Services B.V.). RST heeft aangevoerd dat er geen afgeronde rapportage van Deloitte. [gedaagden] is hiervan op de hoogte, want hij heeft al via zijn advocaat inzage gehad in de conceptbevindingen van Deloitte.
5.4.
RST geeft aan dat er geen afgeronde rapportage van Deloitte bestaat. Wel is er blijkens hetgeen RST stelt onder 25 van de conclusie van antwoord in het incident kennelijk een conceptrapportage waarin [gedaagden] via zijn advocaat al inzage heeft gehad. De rechtbank gaat ervan uit dat de vordering van [gedaagden] ook afschrift van een conceptrapportage omvat, en daarmee meer concreet betrekking heeft op het conceptrapport zoals dat aan [gedaagden] ter inzage is gegeven.
5.5.
RST betwist dat [gedaagden] een rechtmatig belang heeft om de rapportage van Deloitte te ontvangen. [gedaagden] wenst met de rapportage te onderbouwen dat ook [algemeen directeur RST] onrechtmatig jegens RST heeft gehandeld. Zelfs echter als dit zou komen vast te staan, is dat niet relevant voor de rechtspositie van [gedaagden] , omdat het aan hun onrechtmatig handelen jegens RST niet afdoet.
5.6.
Naar oordeel van de rechtbank heeft [gedaagden] een rechtmatig belang bij het ontvangen van de rapportages van Deloitte. Juist is weliswaar dat eventueel onrechtmatig handelen van [algemeen directeur RST] in beginsel niet afdoet aan het gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagden] , echter een eventueel onrechtmatig handelen van [algemeen directeur RST] kan relevant zijn voor de vraag of ook aan de overige vereisten voor aansprakelijkheid van [gedaagden] uit onrechtmatige daad is voldaan, zoals bijvoorbeeld de toerekenbaarheid van de onrechtmatige daad, en de hoogte van de schade die RST heeft geleden.
5.7.
RST heeft voorts aangevoerd dat de rapportage van Deloitte niet ter beschikking of onder de berusting van RST is. RST heeft geen opdracht aan Deloitte gegeven tot het uitvoeren van onderzoek. Die opdracht is gegeven door het door Handelsveem Beheer B.V. (aandeelhouder van RST) ingeschakelde advocatenkantoor Sjöcrona Van Stigt Advocaten.
5.8.
De omstandigheid dat de aangesprokene de bescheiden niet tot zijn beschikking heeft, brengt niet zonder meer met zich dat deze van de bescheiden geen afschrift hoeft te verschaffen. Blijkens de Memorie op van Toelichting op het wetsvoorstel herziening inzagerecht (Kamerstukken II 2011/12, 33079, 3, p. 10), die ook door RST wordt aangehaald, is denkbaar
dat de aangesprokene de bescheiden niet fysiek onder zich heeft, omdat deze zich bij een derde bevinden, maar dat hij daarover wel de beschikking kan krijgen. De zinsnede «tot zijn beschikking hebben» moet zo ruim worden uitgelegd dat de aangesprokene ook in dat geval gehouden is om de bescheiden bij de derde op te vragen. Dat veronderstelt natuurlijk wel dat hij daarop ook recht heeft en er dus daadwerkelijk aanspraak op kan maken.
De rechtbank acht aannemelijk dat RST de beschikking kan krijgen over de rapportage van Deloitte. Het onderzoek van Deloitte betreft onregelmatige facturen die bij RST zijn ingediend. RST heeft een vordering ingesteld tot vergoeding van de schade die zij als gevolg van het indienen van die onregelmatige facturen heeft geleden. Het ligt tegen die achtergrond voor de hand dat zij de beschikking heeft of krijgt over de resultaten van het onderzoek dat Deloitte naar die facturen uitvoert. Immers, met die resultaten kan RST zo nodig haar vordering (nader) onderbouwen. Steun voor die veronderstelling vindt de rechtbank ook in de stelling van RST onder 20 van haar dagvaarding dat Deloitte reeds onderzoeksresultaten, te weten een selectie van de berichten gewisseld in de WhatsAppgroep BF, aan RST ter beschikking heeft gesteld.
5.9.
RST heeft tot slot aangevoerd dat in de onderhavige zaak redelijkerwijs aangenomen kan worden dat ook zonder verschaffing van de gevorderde documenten de behoorlijke rechtspleging is gewaarborgd. RST is eiseres in de hoofdzaak en draagt in dat kader de bewijslast van haar vorderingen. [gedaagden] heeft op 24 augustus 2016 reeds een conclusie van antwoord in de hoofdzaak ingediend en daarmee verweer gevoerd tegen de vorderingen van RST. Het is gelet daarop niet logisch, noch is het nodig voor de goede rechtsbedeling, de vordering van [gedaagden] toe te staan op de grond dat [gedaagden] de gevorderde stukken nodig zou hebben voor het voeren van verweer. RST verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juli 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:5152).
5.10.
De rechtbank is van oordeel dat niet redelijkerwijs aangenomen kan worden dat in de onderhavige zaak ook zonder verschaffing van de gevorderde documenten de behoorlijke rechtspleging is gewaarborgd. Ofschoon [gedaagden] reeds bij conclusie van antwoord verweer heeft gevoerd en het aan RST is om die verweren te weerleggen, haar vorderingen nader te onderbouwen en zo nodig bewijs te leveren, heeft [gedaagden] desondanks in dit stadium van de procedure belang bij verschaffing van de gevorderde stukken. [gedaagden] heeft zijn verweer voor een groot deel gestoeld op de stelling dat [algemeen directeur RST] een bedrijfscultuur heeft gecreëerd waarbinnen het mogelijk werd dat het management onregelmatige facturen bij RST indiende. Het is aan [gedaagden] om deze stelling met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen. [gedaagden] geeft aan dat dergelijke concrete feiten en omstandigheden zullen blijken uit het rapport van Deloitte. Weliswaar heeft [gedaagden] reeds een conclusie van antwoord genomen, maar het ligt in de rede dat [gedaagden] dit rapport op een later moment in de procedure alsnog nog in het geding kan brengen.
5.11.
De conclusie uit het voorgaande is dat de vordering van [gedaagden] voor toewijzing in aanmerking komt op de hierna in het dictum te melden wijze.
5.12.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
5.13.
In de hoofdzaak zal de zaak verwezen worden voor conclusie van repliek en dupliek.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
veroordeelt RST om binnen tien werkdagen na betekening van dit vonnis aan [gedaagden] kopieën te verstrekken van:
- de (forensische) rapportage van Deloitte, in de conceptvorm als bedoeld in 5.4, die zij in opdracht van advocatenkantoor Sjöcrona Van Stigt Advocaten heeft verricht naar de door het management bij RST ingediende facturen,
6.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 30 november 2016voor conclusie van repliek.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2016.
2111/1980