ECLI:NL:RBROT:2016:820

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
ROT 15/4801
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding wegens onrechtmatig besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot schadevergoeding van verzoeker, die schade claimde als gevolg van een onrechtmatig besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Verzoeker had op 3 augustus 2015 een verzoek ingediend tot het vaststellen van een zelfstandig schadebesluit, nadat zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) was beëindigd per 20 mei 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op 8 december 2014 het besluit op bezwaar van 14 augustus 2014 heeft ingetrokken, waardoor verzoeker met ingang van 20 mei 2014 weer recht had op een WIA-uitkering met toeslag.

Verzoeker stelde schade te hebben geleden ter hoogte van € 5.873,54, omdat hij gedurende de periode van 20 mei 2014 tot 1 januari 2015 geen inkomen had en goederen onder de verkoopwaarde had moeten verkopen. De rechtbank heeft overwogen dat op basis van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de bestuursrechter bevoegd is om een bestuursorgaan te veroordelen tot schadevergoeding als gevolg van een onrechtmatig besluit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het UWV aan zijn verplichtingen heeft voldaan door wettelijke rente toe te kennen over de nabetaling van de WIA-uitkering. Hierdoor was er geen plaats voor het vergoeden van de door verzoeker opgevoerde schadeposten.

De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/4801

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 februari 2016 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. G.B. de Jong,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vestiging Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: H. Woltman.

Procesverloop

Verzoeker heeft bij brief van 3 augustus 2015 een “verzoek tot het vaststellen zelfstandig schadebesluit” ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2016. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Uit de gedingstukken alsmede de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 28 augustus 2014 (zaaknummer ROT 14/4800), partijen bekend, begrijpt de rechtbank dat verweerder ter zitting van deze rechtbank van 8 december 2014 het besluit op bezwaar van 14 augustus 2014, waarbij verzoekers uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA-uitkering) was beëindigd per 20 mei 2014, heeft ingetrokken. Bij brief van 9 december 2014 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat hij met ingang van 20 mei 2014 ongewijzigd recht heeft op een Wet WIA-uitkering met toeslag.
2. Verzoeker stelt schade ter hoogte van € 5.873,54 te hebben geleden door, naar de rechtbank begrijpt, verweerders onrechtmatig gebleken besluit van 14 augustus 2014. Verzoeker heeft als gevolg daarvan gedurende de periode 20 mei 2014 tot 1 januari 2015 geen inkomen gehad en om die reden goederen onder de verkoopwaarde verkocht, alsmede goederen verpand die hij niet terug heeft kunnen krijgen, aldus verzoeker.
3. Artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
4. De rechtbank begrijpt het verzoek van 3 augustus 2015 als een verzoek als bedoeld in artikel 8:88 en volgende van de Awb. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of verweerder gehouden is de door verzoeker gestelde schade te vergoeden.
5. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad; bijvoorbeeld de uitspraak van 6 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3558) volgt dat de schadevergoeding, verschuldigd wegens de vertraging in de voldoening van een geldsom, in aansluiting op artikel 6:119, eerste lid, van het Burgerlijke Wetboek (BW), bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. Artikel 6:119, eerste lid, van het BW normeert aldus de omvang en duur van de schadevergoedingsverplichting, waarbij de grootte van de daadwerkelijk geleden schade niet relevant is. Daarbij heeft de Raad geoordeeld dat ook de gevolgen van een onrechtmatige intrekking van een uitkering, althans voor zover het gaat om kosten die gemaakt zijn als gevolg van het tijdelijk gemis aan geld door die intrekking, in beginsel zijn terug te voeren op de vertraagde uitbetaling van de uitkering (uitspraak van 7 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI0588).
6. Onbetwist is dat verweerder aan verzoeker de wettelijke rente heeft toegekend over de nabetaling van de Wet WIA-uitkering. Hiermee heeft verweerder voldaan aan zijn verplichting de door verzoeker gestelde schade ten gevolge van het niet tijdig uitbetalen van de Wet WIA-uitkering te vergoeden. Uit het voorgaande volgt dat geen plaats is voor het vergoeden van de door verzoeker opgevoerde schadeposten en dat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, voorzitter, en mr. H. Bedee en mr. drs. A. Douwes, leden, in aanwezigheid van mr. J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.