Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
4. Uit artikel 8:86, eerste lid, van de Awb volgt dat de voorzieningenrechter bij toepassing van die bepaling dezelfde uitspraakbevoegdheden heeft als de rechtbank. Dit houdt in dat hij ook toepassing kan geven aan de in afdeling 8.2.2.a van de Awb geregelde bestuurlijke lus.
Op grond van artikel 8:51a, van de Awb van deze afdeling kan de bestuursrechter het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
5. De raad van de gemeente Leerdam heeft op 6 maart 2014 het regionale afvalbeleidsplan “Waardlanden 2014 en verder” vastgesteld, dat is uitgewerkt in het project VANG (Van Afval naar Grondstof). Onderdeel van dit plan is dat ieder huishouden drie minicontainers ontvangt voor de stromen gft (groente, fruit en tuinafval), pmd (plastic, metaal en drankkartons) en oud papier en dat het restafval naar een ondergrondse afvalcontainer moet worden gebracht.
6. Verweerder heeft op 24 maart 2015 de criteria voor de locaties van ondergrondse afvalcontainers én het locatieplan voor Kedichem en Schoonrewoerd vastgesteld. Als één van de locaties voor de ondergrondse afvalcontainer in de gemeente Leerdam is daarbij ‘Anthoniuswerf , in stoep tegenover nummer [...] ’ (hierna: locatie 1) vastgesteld. Eiser, wiens woning op nummer [...] ligt naast locatie 1, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanwijzing van locatie 1.
7. Bij besluit van 2 november 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, omdat eiser er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat er geen ondergrondse afvalcontainer op locatie 1 dan wel aan de overzijde van de straat (locatie 3) geplaatst zou worden. Verweerder heeft het besluit tot aanwijzing van locatie 1 ingetrokken evenals het besluit tot aanwijzing van locatie 3. Verder is in het besluit vermeld dat het gewenst is om toch in (de buurt van) de Anthoniuswerf een ondergrondse afvalcontainer te hebben, zodat binnenkort een voorstel zal worden gedaan voor een nieuw besluit.
8. Verweerder heeft vervolgens op 3 december 2015 het primaire besluit genomen, waarbij als locatie wordt aangemerkt de Anthoniuswerf naast woonhuis nummer [...] in de eerste parkeerplaats vanaf het transformatorhuis (hierna: locatie A). Deze locatie A ligt op de kaart hieronder (overgenomen uit het besluit van 2 november 2015) links naast locatie 1 en is daar als locatie 2 aangeduid.
9. In bezwaar heeft verweerder nader toegelicht dat de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer voor het kunnen aanbieden van restafval in dit deel van Schoonrewoerd het algemeen belang dient. De ondergrondse afvalcontainer - de zevende afvalcontainer in Schoonrewoerd - is nodig om de loopafstand naar een ondergrondse afvalcontainer voor alle inwoners van Schoonrewoerd binnen de gestelde norm van 200 meter te houden (het betreft de loopafstand van de bewoners van Noorderwoerd) en te zorgen voor - kort gezegd - voldoende capaciteit. Verweerder heeft - naast de beoordeling van locatie 1 en locatie A, die zij beide geschikt acht - twee door eiser aangevoerde alternatieve locaties op hun geschiktheid beoordeeld. Het gaat dan om de locatie Noorderwoerd tegenover huisnummer 42 (hierna: locatie B) en locatie Noorderwoerd in parkeervak tegenover huisnummers 24 en 26 (hierna: locatie C). Verweerder heeft deze twee locaties beoordeeld aan de hand van de vastgestelde criteria voor ondergrondse afvalcontainers.
10. Wat betreft locatie B stelt verweerder dat deze locatie geschikt is. De locatie voldoet aan de criteria, waarbij in het bijzonder nog is gekeken naar de punten vooronderzoek, veiligheid, afstand tot de woningen en gebouwen en inpassing in de openbare ruimte. Wel heeft deze locatie als nadeel dat de ondergrondse afvalcontainer vanuit de voorkant van de woning nr. 44 direct zichtbaar is. Dat de afvalcontainer deels in een groenvak en deels in een parkeervak terechtkomt vormt geen bezwaar ten opzichte van de andere containerlocaties (locaties A en C zijn ook in een parkeervak).
Wat betreft locatie C stelt verweerder dat deze niet geschikt is. De locatie voldoet wel aan de criteria vooronderzoek, bereikbaarheid voor voertuig, afstand tot de woningen en gebouwen en inpassing in de openbare ruimte. Verder kan het nadeel van deze locatie dat deze nabij een school is (circa 11 meter van de school af), worden ondervangen omdat de Reinigingsdienst Waardlanden bij de inzameling rekening kan houden met de schooltijden. Ook de plaatsing in een parkeervak is geen bezwaar ten opzichte van de andere containerlocaties (locaties A en B zijn ook in een parkeervak). Wel is de slechte bereikbaarheid van deze locatie een nadeel, omdat de wegen die naar de ondergrondse afvalcontainer leiden voor het inzamelvoertuig niet goed toegankelijk zijn. Bovendien staat de afvalcontainer niet meer centraal in het gebruikersgebied. De afstand van de woningen aan het eind van de Noorderwoerd (bijvoorbeeld nummer 56) blijft net onder de 200 meter afstand. Daarnaast loopt deze straat dood, wat betekent dat mensen speciaal naar deze straat moeten om hun afval te brengen.
11. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat locatie B ten opzichte van de aangewezen locatie A geschikter is omdat locatie B, anders dan locatie A, aan een ontsluitingsweg is gelegen. In het geval van locatie A is nu vrijwel alleen sprake van bestemmingsverkeer. Eiser heeft - door de plaatsing van de tijdelijke bovengrondse afvalcontainer - al bemerkt dat er meer verkeer is dan eerder, wat ten koste gaat van de veiligheid en de rust. Verder stelt hij dat hij vanuit zijn zijraam wel zicht zou hebben op de ondergrondse afvalcontainer en dat zijn overburen ook zicht zouden hebben op de ondergrondse afvalcontainer. Eiser stelt dat bij locatie B het zicht op de ondergrondse afvalcontainer makkelijk is te verhelpen met een struikje of boompje.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder locatie C in redelijkheid ongeschikt heeft kunnen achten vanwege de slechte bereikbaarheid daarvan voor het inzamelvoertuig. Gelet op het (ter zitting) door eiser gestelde, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder op dit moment nog niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de alternatieve locatie B minder geschikt is dan de bij het bestreden besluit aangewezen locatie A, met als gevolg dat de belangenafweging ten voordele van locatie A uitpakt. Daarbij neemt de voorzieningenrechter mede in aanmerking dat verweerder bij zijn belangenafweging niet kenbaar heeft betrokken dat bij eiser en andere bewoners eerder de indruk was gewekt, onder andere door de brief van 18 juni 2015 van Waardlanden aan eiser en andere bewoners, dat er in de nabijheid van de Anthoniuswerf geen geschikte andere locatie beschikbaar is en dat deze ondergrondse afvalcontainer dus, aldus deze brief, “komt te vervallen”. Het standpunt van verweerder behoeft dan ook nadere motivering.
13. De voorzieningenrechter ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:51a van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. Verweerder dient daartoe het besluit tot aanwijzing van locatie A voor de ondergrondse afvalcontainer alsnog deugdelijk te motiveren dan wel een nieuw besluit te nemen
.Voor zover verweerder het gebrek wenst te herstellen door een andere locatie dan locatie A aan te wijzen, moet hij in deze procedure volstaan met intrekking van het bestreden besluit c.q. herroeping van het primaire besluit, om te voorkomen dat belanghebbenden die niet als partij aan het geding deelnemen onevenredig worden benadeeld.
14. Gelet op wat in rechtsoverweging 12 is overwogen en omdat de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer op korte termijn niet zeer urgent lijkt, terwijl de eventuele verwijdering daarvan indien het besluit onrechtmatig zou blijken de nodige kosten en moeite met zich zal meebrengen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen in die zin dat plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer op locatie A niet mag plaatsvinden tot einduitspraak is gedaan in de bodemprocedure.
15. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de reiskosten van eiser voor een bedrag van € 15,59.
16. In de einduitspraak zal worden beslist over de in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten.