ECLI:NL:RBROT:2016:7847

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
AWB-15_08127
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van dubbele kinderbijslag voor kinderen op een internaat en de voorwaarden daaraan verbonden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 oktober 2016 uitspraak gedaan over de toekenning van dubbele kinderbijslag aan een eiseres voor haar zoon, die op een internaat verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres enkelvoudige kinderbijslag ontvangt voor haar zoon, die op een internaat verblijft dat niet als integraal onderdeel van het onderwijssysteem wordt beschouwd. De rechtbank oordeelt dat dubbele kinderbijslag alleen kan worden verstrekt als het uitwonend zijn van het kind een voorwaarde is voor het volgen van onderwijs. De (levensbeschouwelijke) richting van de opleiding of het internaat speelt hierbij geen rol.

De eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank, waarin werd gesteld dat haar zoon niet in aanmerking kwam voor dubbele kinderbijslag omdat hij niet uitwonend was om onderwijsredenen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiseres, die onder andere verwees naar verdragsrechtelijke fundamentele rechten, verworpen. De rechtbank concludeert dat de regelgeving omtrent dubbele kinderbijslag niet discriminerend is en dat de reden voor het niet toekennen van dubbele kinderbijslag niet ligt in de religieuze of culturele achtergrond van het internaat, maar in het feit dat de school van de eiseres niet op de lijst staat van scholen die recht geven op dubbele kinderbijslag.

De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 15/8127

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiseres 2],

gemachtigde: mr. J. van den Brink,
en

de Sociale verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: J.A.J. Groenendaal.

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij vanaf het 1e kwartaal 2015 ongewijzigd recht heeft op enkelvoudige kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor haar zoon [a].
Bij besluit van 20 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2016. Voor eiseres is verschenen haar gemachtigde. Aan de zijde van eiseres was als informant aanwezig
M. Sagsu.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt enkelvoudige kinderbijslag voor haar zoon [a], geboren op [datum 1]. Op een wijzigingsformulier, door verweerder ontvangen op 1 december 2014, heeft eiseres doorgegeven dat [a] per [datum 2] verhuisd is naar een internaat [b]. [a] volgt sinds augustus 2012 algemeen vormend onderwijs op het [c] te Rotterdam.
2. In het bestreden besluit geeft verweerder aan dat [a] uitwonend is omdat hij doordeweeks, na schooltijd, volgens de wens van zijn ouders verblijft in een internaat en dat hij niet uitwonend is om onderwijsredenen. Het [c] staat niet op de lijst van beroepsopleidingen en scholen voor voortgezet onderwijs die recht geven op dubbele kinderbijslag. Het internaat is geen school of onderwijsinstelling als bedoeld in de Leerplichtwet 1969 en geeft daarom geen recht op dubbele kinderbijslag.
3. Eiseres voert in beroep aan dat de toepassing van artikel 7, zesde lid, van de AKW in haar geval indruist tegen een groot aantal verdragsrechtelijke fundamentele rechten en dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheids-, het evenredigheids- en het motiveringsbeginsel.
Zij verwijst naar de artikelen 8 (recht op privéleven), 9 (vrijheid van religie) en 11 (vrijheid van organisatie) van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), de artikelen 1 (recht op eigendom) en 2 (vrijheid van onderwijs en opvoeding) van het Eerste Protocol bij het EVRM en artikel 1 (geen discriminatie naar onder meer godsdienst, afkomst, cultuur) van het Twaalfde Protocol bij het EVRM.
Eiseres meent dat het gewijzigde wettelijke regime voor dubbele kinderbijslag als drijfveer had dat de Turks-islamitische internaten als ongewenst werden beschouwd en dat deze drijfveer verboden rassendiscriminatie oplevert
3.1.
Op grond van artikel 7, zesde lid, onder b, van de AKW bestaat onder bepaalde voorwaarden recht op dubbele kinderbijslag. Daarvan is onder meer sprake indien een kind - kortweg - uitwonend is in verband met het volgen van onderwijs. Het moet daarbij gaan om een beroepsopleiding dan wel onderwijs aan een school die is aangewezen bij ministeriële regeling.
3.2.
Vast staat dat [a] algemeen vormend onderwijs volgt op het [c] te Rotterdam. De rechtbank stelt vast dat het [c] (noch het internaat van de [d]) voorkomt op de lijst van scholen die als bijlagen zijn opgenomen bij de hiervoor bedoelde ministeriële regeling, de Regeling dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen (de Regeling). [a] is dan ook niet uitwonend om onderwijsredenen in de zin van artikel 7, zesde lid, onder b, van de AKW .
De rechtbank overweegt voorts dat de AKW en de Regeling wetten in materiële zin zijn die algemeen verbindende voorschriften bevat. Het betreft hier derhalve geen beleidsregels. Gelet hierop is er voor verweerder dan ook geen ruimte om af te wijken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres op grond van artikel 7 van de AKW geen recht heeft op dubbele kinderbijslag voor [a].
3.3.
De beroepsgrond dat in het bestreden besluit sprake is van verboden discriminatie slaagt niet. Anders dan eiseres stelt is de reden dat [a] niet voor dubbele kinderbijslag in aanmerking komt niet dat hij op het internaat van de [d] verblijft, maar dat de school waarop hij zit niet op de hiervoor bedoelde lijst staat. Kinderen die een beroepsopleiding volgen dan wel op een school zitten die niet op de lijst voorkomt, komen niet in aanmerking voor dubbele kinderbijslag. Naar het oordeel van de rechtbank leiden de AKW en Regeling dan ook niet tot discriminatie op grond van ras.
De stelling van eiseres dat in de praktijk blijkt dat alleen internaten waar (Turks) Islamitisch onderwijs kan worden gevolgd door de gewijzigde wetgeving worden getroffen, zodat het doel is die internaten het bestaansrecht te ontnemen, volgt de rechtbank niet. De rechtbank stelt vast dat niet langer dubbele kinderbijslag wordt verstrekt voor kinderen die verblijven op een internaat dat niet integraal onderdeel uitmaakt van het onderwijssysteem. Er moet met andere woorden een causaal verband zijn tussen het niet thuis wonen en het volgen van onderwijs. Dubbele kinderbijslag is voorbehouden aan de kinderen voor wie het uitwonend zijn een voorwaarde is om de opleiding of scholing te kunnen volgen. De (levensbeschouwelijke) richting van de opleiding of het internaat speelt hierbij geen rol.
3.4.
Evenmin slaagt de beroepsgrond van eiseres dat er in het bestreden besluit sprake is van het schenden van het recht op privéleven, vrijheid van religie en vrijheid van organisatie. Verweerder grijpt niet in in de vrijheid van privéleven, religie of organisatie van eiseres. Eiseres kan die rechten immers ten volle uitoefenen. De bepalingen van het Eerste Protocol zijn niet geschonden omdat door verweerder geen inbreuk wordt gemaakt op het recht van eiseres om haar principes omtrent onderwijs en opvoeding in de praktijk te brengen. Omdat er voor [a] nimmer recht op dubbele kinderbijslag heeft bestaan, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een eigendomsrecht dat onder het bereik van het Eerste Protocol valt.
4. Het bestreden besluit houdt in rechte stand. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, voorzitter, en mr. I.M. Ludwig en mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van mr. W. van den Berg, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.