1.3.[onderneming 2] was in de voor het onderhavige besluit relevante periode statutair gevestigd te [woonplaats] . [onderneming 2] hield zich voornamelijk bezig met het verzorgen van taxivervoer. [onderneming 2] richtte zich op contractueel taxivervoer in de gemeenten Capelle aan den IJssel, Zuidplas, Krimpen aan den IJssel en Rotterdam. [onderneming 2] was tot medio december 2007 aangesloten bij de [onderneming 3] . [onderneming 2] is in staat van faillissement verklaard bij rechterlijke uitspraak van 30 november 2010.
[onderneming 4] was in de voor het onderhavige besluit relevante periode statutair gevestigd te [woonplaats] . [onderneming 4] was van 29 december 2006 tot 3 september 2010 enig aandeelhouder en bestuurder van [onderneming 2] . [onderneming 4] is in staat van faillissement verklaard bij rechterlijke uitspraak van 9 november 2010.
Op 27 augustus 2010 heeft [onderneming 4] voor de duur van minder dan 3 weken een 100% aandeelhouder en een nieuwe directie gekregen, bestaande uit [onderneming 5] , gevestigd te [woonplaats] . [onderneming 5] is met ingang van 5 oktober 2010 failliet verklaard.
2. Door ACM is op 6 januari 2009 naar aanleiding van een door [naam] ingediende klacht over gedragingen van [namen] bij de aanbesteding van [onderwerp] , een onderzoek gestart naar een mogelijke overtreding van artikel 6, eerste lid, van de Mw door taxiondernemingen die actief zijn op het gebied van contractueel taxivervoer. In eerste instantie richtte het onderzoek zich op een mogelijke overtreding door het uitwisselen van concurrentiegevoelige informatie, dan wel het afstemmen van inschrijfgedrag voorafgaand aan de inschrijving op de aanbesteding van contractueel taxivervoer, in het bijzonder [onderwerp] . In mei 2010 heeft ACM onaangekondigd onderzoek verricht op diverse bedrijfslocaties, waaronder bij eiseres en [onderneming 3] . Naar aanleiding van de uit dit onderzoek verkregen informatie heeft ACM het doel van het onderzoek uitgebreid met een mogelijke overtreding van artikel 6, eerste lid, van de Mw door het aangaan van overeenkomsten die tot doel hebben de markt te verdelen ten aanzien van aanbestedingen van contractueel taxivervoer, in het bijzonder in Zuid-Holland. Vervolgens heeft ACM onderzoek verricht op onder meer de bedrijfslocatie van [onderneming 2] en zijn verklaringen afgenomen van onder meer (voormalig) directeuren, commissarissen en medewerkers van eiseres en [onderneming 2] .
Het rapport van ACM, waarop vervolgens de besluitvorming is gebaseerd, is op 28 april 2011 opgemaakt.
3. Aan het besluit om een boete op te leggen aan eiseres heeft ACM - voor zover van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
Eiseres en [onderneming 2] wilden gaan samenwerken en hebben die samenwerking in een schriftelijke overeenkomst vastgelegd, die op 18 december 2007 door hen is ondertekend. De artikelen 8 tot en met 11 van deze overeenkomst hadden volgens ACM in de gegeven economische en juridische context tot doel de mededinging te beperken dan wel te vervalsen bij aanbestedingen van contractueel taxivervoer in de regio Rotterdam. Deze afspraken zijn door ACM gekwalificeerd als een overeenkomst die de strekking heeft de mededinging te beperken in de zin van artikel 6 van de Mw.
ACM heeft de periode van de overtreding gesteld op de periode van 18 december 2007 tot 27 augustus 2010.
Dat eiseres en [onderneming 2] de intentie hadden om mededingingsbeperkende afspraken te maken blijkt volgens ACM ook uit de bij de bedrijfsbezoeken aangetroffen
e-mailwisselingen tussen eiseres en [onderneming 2] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst. Tevens blijkt volgens ACM uit het gedrag van eiseres en [onderneming 2] bij meerdere aanbestedingen die hebben plaatsgevonden na het sluiten van de overeenkomst, dat zij zich in de markt ook daadwerkelijk conform de in de overeenkomst vastgelegde afspraken hebben gedragen. ACM ziet dit als ondersteunend, maar niet als noodzakelijk, bewijs voor de overtreding. Voor het vaststellen van de overtreding is volgens ACM de inhoud van de door eiseres en [onderneming 2] ondertekende overeenkomst reeds voldoende.
ACM gaat bij de bepaling van de relevante markt uit van de markt voor aanbestedingen van contractueel taxivervoer (productmarkt) in de regio Rotterdam (geografische markt).
Mede gelet op het feit dat de overeenkomst in artikel 8 een beschrijving van of een verdeling naar een regio bevat, hebben de in artikel 8 tot en met 11 neergelegde afspraken tussen eiseres en [onderneming 2] , gelet op hun aard, betrekking op het gebied waarin zij beide
geïnteresseerd zijn; dit is in ieder geval de regio Rotterdam, waar beide ondernemingen actief zijn. Dat eiseres ook buiten de regio Rotterdam contractueel taxivervoer aanbiedt, doet hieraan niet af. Eiseres laat immers de aan haar gegunde aanbestedingen uitvoeren door taxiondernemingen die zijn aangesloten bij [onderneming 3] en dat betekent dat eiseres voor het aanbieden van contractueel taxivervoer gebonden is aan de regio Rotterdam.
ACM is van mening dat de betrokken ondernemingen niet een zodanig zwakke positie innamen op de relevante markt, dat de mededinging slechts in zeer geringe mate kon worden beïnvloed. Volgens ACM voldoet eiseres niet aan de voorwaarden van de bagatelbepaling van artikel 7, tweede lid, van de Mw. ACM is in het bestreden besluit uitgegaan van de bagatelbepaling zoals die gold tot 3 december 2011, waarin wordt uitgegaan van een 5% marktaandeelgrens en een 40 miljoen euro omzetgrens.