ECLI:NL:RBROT:2016:7077

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 274
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invordering van verbeurde dwangsommen wegens illegaal gebruik van radiozendapparaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Economische Zaken, Agentschap Telecom. De eiser had beroep ingesteld tegen de invordering van een verbeurde dwangsom van € 2.250,- die was opgelegd wegens het gebruik van een radiozendapparaat zonder de vereiste vergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 5 oktober 2014 zonder vergunning een radio-uitzending heeft verzorgd en dat hij op 31 mei 2015 opnieuw een overtreding heeft begaan. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van de minister, die de eiser had gesommeerd om geen radiozendapparaten te gebruiken zonder vergunning, op regelmatige wijze waren verzonden. De eiser had de ontvangst van deze besluiten ontkend, maar de rechtbank oordeelde dat het niet afhalen van de aangetekende post voor rekening en risico van de eiser kwam. De rechtbank concludeerde dat de minister in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid tot invordering van de verbeurde dwangsom. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/274

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2016 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiser,

en

de minister van Economische Zaken, Agentschap Telecom, verweerder,

gemachtigden: mr. M. Adam en mr. S. Hamstra.

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij in strijd met de sommatie van verweerder van 11 december 2014 vanaf zijn perceel gebruik heeft gemaakt van een radiozendapparaat zonder de vereiste vergunning, zodat de van rechtswege verbeurde dwangsom van € 2.250,- wordt ingevorderd.
Bij besluit van 2 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2016. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet bepaalt dat het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig hebben, of het gebruik van radiozendapparaten slechts is toegestaan indien voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van hoofdstuk 3 een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte is verleend.
2. Op 5 oktober 2014 is vanaf het perceel [adres] te [woonplaats] , [gemeente] , zonder vergunning een radio-uitzending verzorgd. Van dit perceel is [de verhuurder van het perceel] eigenaar en eiser de verantwoordelijk gebruiker. Naar aanleiding van deze bevindingen hebben toezichthouders van verweerder op 5 november 2014 een rapport opgemaakt. Hierop heeft verweerder bij besluit van 11 december 2014, kenmerk [kenmerk] , eiser gesommeerd geen radiozendapparaten te (laten) gebruiken, aan te (laten) leggen, of geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig te hebben zonder de vereiste vergunning voor het gebruik van frequentieruimte. Indien eiser hieraan geen gevolg zou geven, zou hij een dwangsom verbeuren van € 2.250,- per dag, met een maximum van € 33.750,-.
3. Op 31 mei 2015 hebben toezichthouders van verweerder geconstateerd dat vanaf het perceel van eiser opnieuw een radiocommunicatiesignaal werd uitgezonden zonder de vereiste vergunning. Van deze bevindingen is in het “Rapport van bevindingen” van 17 juni 2015 verslag gemaakt. Hierop heeft verweerder eiser bij het primaire besluit ervan in kennis gesteld dat een dwangsom is verbeurd.
4. Verweerder heeft de besluiten van 11 december 2014 en 18 augustus 2015 aangetekend verzonden naar het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] . Verweerder heeft beide besluiten van PostNL retour ontvangen. Het besluit van 11 december 2014 is naar verweerder retour gestuurd, omdat het besluit niet was afgehaald bij de afhaallocatie. Het besluit van 18 augustus 2015 heeft verweerder op 25 augustus 2015 retour ontvangen, omdat het besluit was geweigerd. Verweerder heeft bij e-mailbericht van 18 september 2015 zowel het besluit van 11 december 2014 als het besluit van 18 augustus 2015 aan eiser verzonden.
5. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder hem niet binnen de gestelde termijn van zes weken na zijn bezwaar heeft bericht. Daarnaast stelt eiser dat hij de twee aangetekende brieven van verweerder met betrekking tot de illegale uitzendingen op de AM-omroepband niet heeft ontvangen. In dat verband weerspreekt eiser dat hij heeft gezegd dat een afhaalbericht bij het oud papier is gekomen. Volgens eiser heeft hij gezegd: “Ik weet het niet, misschien is het afhaalbericht wel tussen de folders gekomen, ik heb het niet gezien, ik heb ook geen reden om geen aangetekende stukken aan te nemen of om op te halen.” Eiser merkt verder op dat hij niet weet waarom de postbode de tweede brief niet opnieuw heeft aangeboden en dat hem dit niet kan worden aangerekend. Ook stelt eiser dat hij niet begrijpt waarom de toezichthouders niet bij hem, maar wel bij [de verhuurder van het perceel] zijn langsgegaan. Volgens eiser heeft hij wel bezwaar gemaakt tegen verweerders besluit van 11 december 2014, met kenmerk [kenmerk] .
6. Ter zitting heeft eiser de beroepsgrond, dat hij tegen verweerders besluit van 11 december 2014 bezwaar heeft gemaakt, ingetrokken. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 11 december 2014 daarmee in rechte onaantastbaar is.
7. Eisers beroepsgrond dat verweerder niet binnen de gestelde termijn van zes weken op zijn bezwaar tegen het besluit van 18 augustus 2015 heeft beslist, treft geen doel. Eiser dient op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) binnen zes weken een bezwaarschrift in te dienen. Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit is bekendgemaakt. Nu de beslissing waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt op 18 augustus 2015 is verzonden, is in dit geval de bezwaartermijn van zes weken aangevangen op 19 augustus 2015. Uit artikel 7:10, eerste lid, van de Awb volgt dat na die zes weken er een nieuwe termijn begint te lopen van zes weken waarbinnen verweerder een beslissing op bezwaar dient te geven. Daarnaast kan volgens het derde lid van dit artikel de beslissing voor ten hoogste zes weken worden verdaagd. Verweerder heeft bij brief van 25 september 2015 de beslissing op bezwaar met zes weken uitgesteld. Op uiterlijk 22 december 2015 had verweerder dus een besluit moeten nemen. Nu verweerder de beslissing op bezwaar op 2 december 2015 heeft genomen en verzonden, heeft verweerder tijdig op eisers bezwaar beslist.
8. Ten aanzien van eisers stelling dat hij verweerders besluiten van 11 december 2014 en 18 augustus 2015 en het afhaalbericht niet heeft gezien en ook geen reden heeft om geen aangetekende stukken aan te nemen of op te halen, oordeelt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat verweerders besluiten aangetekend zijn verzonden. Volgens vaste jurisprudentie, zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 27 juni 2013, ECLI:NL:CBB:2013:2, blijkt dat, indien een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document per aangetekende post is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand thuis aantreft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet afhalen van dat stuk voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten.
9. Aan de hand van de door verweerder overgelegde stukken is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat hij de besluiten van 11 december 2014 en 18 augustus 2015 op het adres van eiser heeft aangeboden en dat hij voor het besluit van 11 december 2014 een afhaalbericht bij eiser heeft achtergelaten. Voor het besluit van 18 augustus 2015 is (kennelijk) geen afhaalbericht achtergelaten omdat de ontvangst van dit besluit is geweigerd. Dat eiser het afhaalbericht voor het besluit van 11 december 2014 niet heeft gezien en dat dit bericht mogelijk tussen de folders is gekomen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat het afhaalbericht is achtergelaten. Het niet afhalen van het besluit van 11 december 2014 komt dan ook voor rekening en risico van eiser. Ook het betoog dat eisers kinderen de (aangetekende) post niet mogen aannemen wat kan verklaren dat de ontvangst van het besluit van 18 augustus 2015 is geweigerd en verweerder ten onrechte het besluit van 18 augustus 2015 niet nogmaals heeft aangeboden, kan eiser niet baten. Het is aan eiser om ervoor zorg te dragen dat hij de post die op gebruikelijke wijze wordt bezorgd, in goede orde kan ontvangen.
10. Nu eiser op de hoogte had kunnen zijn van de bij besluit van 11 december 2014 aan hem opgelegde dwangsom wegens het verzorgen van een illegale radio-uitzending op 5 oktober 2014 en hij op 31 mei 2015 opnieuw een illegale radio-uitzending in de AM-omroepband heeft verzorgd, is van rechtswege een dwangsom verbeurd. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot invordering van de verbeurde dwangsom gebruik kunnen maken. Dat verweerder na de geconstateerde overtreding niet bij eiser, maar alleen bij [de verhuurder van het perceel] is langs geweest, maakt dat oordeel niet anders. Zoals verweerder ter zitting nader heeft toegelicht, wordt na vaststelling van de overtreding om veiligheidsredenen geen rechtstreeks contact met de overtreder gezocht. De rechtbank acht deze gang van zaken niet onbegrijpelijk.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.