ECLI:NL:RBROT:2016:7065

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
ROT-15_4248
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van bevoegdheid bij indienen Wob-verzoek in verband met bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen S. [B.-B.], eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam, verweerder. Eiseres had een Wob-verzoek ingediend in verband met een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Het primaire besluit van verweerder, dat het verzoek gedeeltelijk toewijsde, werd gevolgd door een bestreden besluit waarin het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond werd verklaard en aanvullende documenten werden verstrekt. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, maar is niet verschenen op de zitting. Verweerder heeft betoogd dat eiseres en haar gemachtigde de Wob-procedure hebben gevoerd om proceskosten te incasseren, wat zou duiden op misbruik van recht. De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen niet mag worden misbruikt en dat het doel van het verzoek relevant is voor de beoordeling van misbruik. De rechtbank concludeert dat de gemachtigde van eiseres de Wob-bevoegdheid heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven, en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/4248

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2016 in de zaak tussen

S. [B.-B.], te Rotterdam, eiseres,

gemachtigde: mr. drs. J.M.C. Niederer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk toegewezen.
Bij besluit van 2 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en alsnog aanvullende documenten verstrekt. Tevens is een vergoeding voor gemaakte proceskosten toegekend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Hierop heeft eiseres gereageerd. Tevens heeft zij daarna nog een stuk ingediend ter adstructie van het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2016. Eiseres noch haar gemachtigde is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen G. van der Geest en M.M. van Veen.

Overwegingen

1. De gemachtigde van eiseres heeft onder verwijzing naar de Wob verzocht de volgende stukken betrekking hebbend op de beschikking met nummer 310115171919070 (een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan eiseres):
  • de voor en achterzijde van de aankondiging van de beschikking / mini-pv, een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal of een daarop gelijkend document zoals het overzicht zaakgegevens Mulder;
  • alle aktes en pv’s van beëdiging, alsook het besluit van aanstelling en de eventuele wijzigingsbesluiten van de betrokken opsporingsambtenaren;
  • de akte van opsporingsbevoegdheid van de betrokken opsporingsambtenaren, de documenten die zien op scholing en bekwaamheid, een kopie identiteits- en legitimatiebewijs voor de uitgeoefende functie;
  • andere documenten waarvan u bekend is dat deze betrekking hebben op de genoemde bestuurlijke aangelegenheid, zoals foto’s of videomateriaal.
2. Nadat de gemachtigde van eiseres in bezwaar er onder meer op had gewezen dat het besluit van aanstelling en de eventuele wijzigingsbesluiten van de verbalisant niet zijn overgelegd, heeft verweerder deze stukken alsnog openbaar gemaakt en het bezwaar in zoverre gegrond verklaard. Verweerder heeft voor het indienen van het bezwaarschrift een proceskostenvergoeding toegekend, waarbij het gewicht van de zaak is bepaald op zeer licht.
3. Eiseres betoogt dat voor de proceskostenvergoeding ten onrechte het gewicht van de zaak door verweerder als zeer licht is aangemerkt.
4. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat eiseres en haar gemachtigde de Wob-procedure slechts hebben gevoerd om proceskosten te incasseren en daarmee misbruik van recht maken. Verweerder ziet overeenkomsten met de casus waarover de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) oordeelde in haar uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129.
5. In reactie hierop heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de enkele omstandigheid dat zij beroep heeft ingesteld om haar proceskosten vergoed te krijgen, nog niet maakt dat sprake is van misbruik van recht. Zij ziet bevestiging voor dat standpunt in de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:962.
6. Op grond van artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek kan de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet‑ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
7. De omstandigheid dat in artikel 3, derde lid, van de Wob is bepaald dat de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, laat onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek is toegekend met het doel dat een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Misbruik van recht kan zich voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven. Derhalve kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
8. Uit het Wob-verzoek van eiseres blijkt dat dit is ingediend in verband met een aan haar opgelegde naheffingsaanslag. Ambtshalve is het de rechtbank bekend dat eiseres tegen de naheffingsaanslag bezwaar heeft gemaakt, zodat er kennelijk een verband is tussen het Wob-verzoek en dit bezwaar. Artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) legt het bestuursorgaan de plicht op het bezwaarschrift en alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen ter inzage te leggen. Het vierde lid geeft belanghebbende het recht van die stukken een afschrift te verkrijgen. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de gemachtigde van eiseres als rechtsbijstandverlener vele procedures voert betreffende verkeersboetes. Gelet op de ruime kennis en ervaring van de gemachtigde van eiseres, moet ervan worden uitgegaan dat hij ermee bekend was dat voor het opvragen van stukken om de gronden van bezwaar te formuleren de Wob niet de geëigende grondslag is en voorts dat een op de Wob gebaseerd informatieverzoek, anders dan een verzoek op grond van artikel 7:4, vierde lid, van de Awb, ertoe kan leiden dat het aangezochte bestuursorgaan in geval van niet tijdige besluitvorming aan de aanvrager een dwangsom of bij een niet volledige beslissen na bezwaar proceskostenvergoeding moet betalen. Dit wijst erop dat het een bewuste keuze is geweest het informatieverzoek op de Wob te baseren. Dit volgt ook uit de afgegeven machtiging, waarin staat dat eiseres de gemachtigde machtigt om “geschillen in rechte te bestrijden alsmede al hetgeen daartoe door gemachtigde noodzakelijk wordt geacht. Hieronder dient in ieder geval te worden begrepen het zo nodig aanwenden en intrekken van beschikbare rechtsmiddelen en het opvragen van verdere gegevens, bijvoorbeeld door middel van de Wet openbaarheid van bestuur of middels een kennisnemingsverzoek in de zin van de Wet Politiegegevens en/of de Wet bescherming persoonsgegevens, zo ook bij de weigering daarvan, alsook het aannemen van bedragen zoals vergoedingen voor proceskosten, griffierechten e.d., een en ander in de ruimste zin van het woord.” Het voorgaande wijst erop dat het de inzet van eiseres is geweest om de gemachtigde te machtigen namens haar de naslagheffing aan te vechten, maar dat de gemachtigde daarnaast die machtiging gebruikt om in dat verband via de in de machtiging genoemde wetten voor zichzelf proceskosten en dwangsommen te verwerven.
9. Het procesgedrag van de gemachtigde van eiseres in deze zaak geeft verder blijk van handelingen waarvan hij geweten moet hebben dat die een juiste besluitvorming onnodig konden bemoeilijken. In het verzoek verzoekt de gemachtigde om alle documenten “met betrekking tot een bestuurlijke aangelegenheid, zijnde beschikking met nummer 31115171919070”, oftewel de naheffingsaanslag, maar daarna volgt een opsomming van stukken onder de opmerking dat die “in ieder geval en niet beperkt tot voornoemde aangelegenheid” onder het verzoek zijn begrepen. Van de in dat verband opgesomde stukken is voorts onduidelijk wat wordt bedoeld met “de voor- en achterzijde van de aankondiging van de beschikking / het mini-pv” en “een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal of een daarop gelijkend document zoals het overzicht zaakgegevens Mulder”. De vaagheid van het verzoek maakt het daarop te nemen besluit onnodig vatbaar voor discussie in bezwaar- en beroepsprocedures.
10. Daarbij komt nog dat het de rechtbank ambtshalve bekend is dat de gemachtigde dit procesgedrag niet slechts in deze zaak vertoont. Over het indienen door deze gemachtigde van soortgelijke, vaag geformuleerde Wob-verzoeken, beweerdelijk ingediend ter verkrijging van informatie ten behoeve van bezwaarprocedures over verkeersboetes, heeft de rechtbank eerder geoordeeld dat sprake was van misbruik van recht, omdat voldoende was komen vast te staan dat de gemachtigde daarmee niet beoogde informatie maar proceskosten en dwangsommen te verkrijgen (uitspraken van deze rechtbank van 24 december 2013, bevestigd door de Afdeling in de door verweerder aangehaalde uitspraak en een uitspraak van 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:157).
11. Alle omstandigheden in onderlinge samenhang overziend concludeert de rechtbank dat de gemachtigde van eiseres de bevoegdheid om het in geding zijnde Wob-verzoek in te dienen heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen, nu dit beroep niet los kan worden gezien van het doel waarmee de gemachtigde de bevoegdheid op grond van de Wob heeft gebruikt. De handelwijze van de gemachtigde moet aan eiseres worden toegerekend, aangezien de gemachtigde de betrokken handelingen namens haar heeft verricht en zij hem daartoe heeft gemachtigd.
12. Het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
13. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Lammerse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.