ECLI:NL:RVS:2015:962

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
201408156/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 september 2014, waarin het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk werd verklaard. Het hoger beroep is ingesteld naar aanleiding van een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Emmen, dat op 3 september 2013 het verzoek van [appellant] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) niet in behandeling heeft genomen. Het college stelde dat het verzoek onvoldoende gegevens bevatte en dat [appellant] niet in de gelegenheid was gesteld om de aanvraag aan te vullen.

De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat het belang van [appellant] niet lag in het verkrijgen van informatie, maar in het verkrijgen van een vergoeding voor de gemaakte proceskosten. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, wat [appellant] betwistte. Hij voerde aan dat er wel degelijk belang was bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij om vergoeding van proceskosten had verzocht.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat er geen belang was bij het beroep. De Afdeling oordeelde dat het college in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had gehandeld door het verzoek niet te behandelen zonder de aanvrager de gelegenheid te geven om de aanvraag aan te vullen. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en herroept het besluit van het college van 3 september 2013, waarbij het verzoek niet in behandeling werd genomen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

201408156/1/A3.
Datum uitspraak: 25 maart 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 september 2014 in zaak nr. 14/753 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Emmen.
Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2013 heeft het college het door [appellant] ingediende verzoek om informatie niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 3 februari 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 september 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door D.J.H. Dijkstra, juridisch adviseur te Emmen, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2. Bij fax van 15 juli 2013 is namens [appellant] door diens gemachtigde op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) verzocht om informatie over een opgelegde verkeersboete.
In een brief van 29 juli 2013 heeft het college vermeld dat het in het Wob-verzoek vermelde nummer niet bekend is en heeft het gevraagd naar het PV-nummer en een kopie van de beschikking.
In een faxbericht van 31 juli 2013 heeft de gemachtigde van [appellant] een zaaknummer genoemd.
Bij besluit van 3 september 2013 heeft het college besloten het door [appellant] ingediende Wob-verzoek niet te behandelen, omdat het verzoek onvoldoende gegevens bevat over de verzochte informatie en [appellant] in de gelegenheid is gesteld de gegevens aan te vullen, doch hij dit niet afdoende heeft gedaan.
Bij besluit van 3 februari 2014 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Voorts heeft het college bij dit besluit documenten openbaar gemaakt, nu de gemachtigde van [appellant] volgens het college tijdens de naar aanleiding van het door [appellant] gemaakte bezwaar gehouden hoorzitting aanvullende informatie over de verkeersboete heeft verstrekt.
3. De gemachtigde van [appellant] heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat het belang van [appellant] niet is gelegen in het verkrijgen van verdere informatie op grond van de Wob, maar in het verkrijgen van een vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten. De rechtbank heeft overwogen dat het belang bij het beroep hierin niet gelegen kan zijn en heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert hij onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling aan dat het belang bij een beroep gelegen kan zijn in het verkrijgen van een vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten.
4.1. Het enkele feit dat zijn gemachtigde namens [appellant] hoger beroep instelt om vergoeding van de proceskosten in bezwaar te verkrijgen, biedt, anders dan het college heeft aangevoerd, onvoldoende grond voor het oordeel dat zijn gemachtigde misbruik maakt van het recht hoger beroep in te stellen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 juni 2011 in zaak nr. 201009247/1/H3) heeft een betrokkene belang bij de beoordeling van zijn beroep wegens het afwijzen van het verzoek om vergoeding van proceskosten in bezwaar. [appellant] heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten. Het college heeft in het besluit van 3 februari 2014 niet bepaald dat deze kosten worden vergoed. De rechtbank heeft het beroep derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang bij het beroep.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 3 februari 2014 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden.
6. [appellant] heeft in beroep betoogd dat het college met de brief van 29 juli 2013 geen verzuimherstel als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, van de Awb heeft geboden.
6.1. Nu het college in de brief van 29 juli 2013 geen termijn heeft vermeld waarbinnen [appellant] de gelegenheid had zijn aanvraag aan te vullen en het college evenmin heeft vermeld dat [appellant] er rekening mee moest houden dat zijn aanvraag buiten behandeling werd gesteld indien de aanvraag niet binnen de gestelde termijn zou worden aangevuld, heeft het bij besluit van 3 september 2013 in strijd met artikel 4:5, eerste lid, van de Awb besloten de aanvraag van [appellant] niet te behandelen. Het college heeft het bezwaar ten onrechte ongegrond verklaard.
Het betoog slaagt.
7. Het beroep is gegrond. Hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Het besluit van 3 februari 2014 komt voor zover daarbij het bezwaar ongegrond is verklaard wegens strijd met artikel 4:5, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal het besluit van 3 september 2013 herroepen. Nu het college bij besluit van 3 februari 2014 documenten openbaar heeft gemaakt en de gemachtigde van [appellant] ter zitting van de rechtbank heeft verklaard dat het belang van [appellant] niet is gelegen in het verkrijgen van verdere informatie op grond van de Wob, behoeft het college niet opnieuw op het Wob-verzoek te beslissen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 september 2014 in zaak nr. 14/753;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Emmen van 3 februari 2014, kenmerk 14.014765, voor zover daarbij het bezwaar ongegrond is verklaard;
V. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Emmen van 3 september 2013, kenmerk 13.512587;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Emmen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Emmen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.960,00 (zegge: negentienhonderdzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Emmen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 411,00 (zegge: vierhonderdelf euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2015
434-819.