Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 7 oktober 2015
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 26 november 2015
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
- te verklaren voor recht dat BP jegens Vlasveld toerekenbaar tekort is geschoten, althans onrechtmatig heeft gehandeld;
- BP te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- BP te veroordelen in de proceskosten.
- BP Vlasveld buitensporig hoge handelsprijzen in rekening heeft gebracht (prijzen die niet in verhouding stonden tot de economische waarde van de geleverde goederen), terwijl Vlasveld als gevolg van het exclusieve afnamebeding de mogelijkheid ontbrak om motorbrandstoffen elders dan bij BP af te nemen;
- BP weigerde de voor een optimale exploitatie van het tankstation noodzakelijke kortingen op pompprijzen en (prijs)adviezen en diensten te verstrekken;
- BP de prijs van motorbrandstoffen verlaagde, nadat deze aan Vlasveld waren geleverd, waardoor Vlasveld de geleverde brandstof goedkoper moest verkopen om te kunnen concurreren met de onbemande BP-tankstations in de buurt. Hierdoor lag de inkoopprijs van Vlasveld hoger dan de verkoopprijs van het nabijgelegen onbemande BP‑tankstation in Oosterhout;
- BP de door klanten aan Vlasveld gedane creditcardbetalingen zelf is gaan incasseren;
- BP weigerde de nacalculatie van de exploitatievergoeding over de jaren 2013 en 2014 uit te voeren;
- BP in kort geding ontruiming van het tankstation heeft gevorderd, terwijl de betalingsachterstand niet bestond uit achterstallige exploitatievergoeding, maar uit de verschuldigde kosten voor geleverde motorbrandstoffen;
- BP heeft nagelaten Vlasveld een beëindigingsvergoeding aan te bieden, ondanks hun langdurige relatie (40 jaar) en het feit dat Vlasveld in hoge mate afhankelijk was van BP.
4.De beoordeling
in conventie
voldoendekortingen te verstrekken, als gevolg waarvan zij onvoldoende marge op de verkoop van motorbrandstoffen kon halen. Uit deze stelling volgt dat er door BP wel degelijk kortingen zijn verleend, maar dat deze naar de mening van Vlasveld kennelijk te laag waren. Het is niet echter gesteld of gebleken dat de door BP verstrekte kortingen niet overeenkomstig de in artikel 5(5) van de Exploitatieovereenkomst 2001 genoemde schaal waren vastgesteld. Ook ten aanzien van het geven van kortingen op pompprijzen kan derhalve – voor zover dit geen discretionaire bevoegdheid betreft – geen tekortkoming van BP worden vastgesteld.
Bakaryildiz/BP(ECLI:NL:HR:1989:AC1687), is toegewezen. Door Vlasveld is echter erkend dat er een betalingsachterstand van € 105.737,52 was ontstaan vooral als gevolg van niet betaalde, maar wel door BP geleverde motorbrandstoffen. Tevens staat vast dat deze motorbrandstoffen door Vlasveld zijn doorverkocht, maar dat van de opbrengst andere crediteuren dan BP zijn betaald. Hierdoor is sprake van een tekortkoming die ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Dat de betalingsachterstand slechts voor een relatief gering deel bestond uit achterstallige exploitatievergoeding doet daar niet aan af: de exclusieve afnameverplichting blijft immers een belangrijk onderdeel van de tegenprestatie van Vlasveld aan BP voor het gebruik van het tankstation, zoals bepaald in het hierboven aangehaalde arrest. Dat de achterstallige exploitatievergoeding tijden het kort geding zou zijn ingelopen, maakt eveneens geen verschil. De latere nakoming maakt de tekortkoming in het verleden immers niet ongedaan (ECLI:NL:HR:2002:AD4925).
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)