ECLI:NL:RBROT:2016:6846

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
5 september 2016
Zaaknummer
ROT-16_558
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de doelmatigheid van schriftelijke toestemming voor visserij op basis van de Visserijwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Kamer voor de Binnenvisserij en twee eiseressen, die bezwaar maakten tegen de goedkeuring van een schriftelijke toestemming voor visserij door de verweerder, de Kamer voor de Binnenvisserij. De eiseressen, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. J.H. Hermsen, stelden dat de toestemming onrechtmatig was en niet voldeed aan de beleidsregels voor doelmatige bevissing van de staatsbinnenwateren. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij het primaire besluit van 6 februari 2015 en het bestreden besluit van 23 november 2015 aan de orde kwamen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseressen procesbelang hebben, ondanks dat de termijn voor de verleende toestemming inmiddels was verstreken. De rechtbank heeft zich beperkt tot de beoordeling van de doelmatigheid van de verleende toestemming en niet de rechtmatigheid van de privaatrechtelijke overeenkomst tussen de SZWN en de toestemminghouder. De rechtbank concludeert dat de verweerder de goedkeuring op grond van artikel 22, eerste lid, van de Visserijwet heeft mogen verlenen, omdat er geen belemmeringen zijn voor een doelmatige bevissing. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er zijn geen proceskosten aan de orde. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 16/558

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 september 2016 in de zaak tussen

1. [eiseres]te Hardinxveld-Giessendam,
2.
[eiseres]te Moerdijk, tesamen eiseressen,
gemachtigde: mr. J.H. Hermsen,
en

de Kamer voor de Binnenvisserij, verweerder,

gemachtigden: mr. M. Brummer en mr.D. Özdemir.
Als derde belanghebbende zijn aangemerkt:
de vereniging Sportvisserij Zuidwest-Nederland (SZWN), te Drimmelen, als toestemmingverlener, gemachtigde mr. F.J. Boonstra;
[toestemminghouder]te Klundert, als toestemminghouder,
gemachtigde mr. D. Komen;
De Staat der Nederlanden,als eigenaar.

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de schriftelijke toestemming als bedoeld in artikel 22 van de Visserijwet 1963 (de Visserijwet) van SZWN aan [toestemminghouder] goedgekeurd.
Bij besluit van 23 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2016. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door [betrokkene] en hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. SZWN heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en W.T. de Vries. [toestemminghouder] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. SZWN is rechthebbende op het schubvis-visrecht op grond van de overeenkomst voor de verhuring van visrecht voor de binnenwateren met de Staat (registratienummer 60707). Bij privaatrechtelijke overeenkomst heeft SZWN toestemming verleend aan [toestemminghouder] om te vissen met zegen op pootvis (voorn en brasem) en snoekbaars in:
De zuidelijke helft (linkerhelft - Noord-Brabantse zijde) van het Hollands Diep, in het oosten begrensd door de lijn, getrokken vanuit de haven Moerdijk, dwars over de rivier, naar de meest zuidoostelijke punt van de Mariapolder te Strijensas, en in het westen begrensd door de lijn, getrokken vanuit de haven van Willemstad, dwars over de rivier naar de haven te Numansdorp.
Het gedeelte van het Hollands Diep, gelegen tussen de Sassenplaat en het industrieterrein Moerdijk, is uitgesloten voor de zegenvisserij.
De termijn liep van 1 januari 2015 tot en met 31 maart 2015 en van 1 oktober 2015 tot en met 31 december 2015.
Verweerder dient op grond van artikel 22 van de Visserijwet deze toestemming goed te keuren.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de privaatrechtelijke toestemming en de wijze waarop die tot stand is gekomen niet ter beoordeling staat. Uitsluitend de doelmatigheidstoets van artikel 22, tweede lid van de Visserijwet is aan de orde. Die toets strekt niet zover dat daarbij de belangen van de andere visserijbedrijven worden betrokken, danwel de beleidsnotitie Beroepsbinnenvisserij van 28 oktober 1991. Verweerder stelt dat met de uitgifte van de zegentoestemming aan [toestemminghouder] geen sprake is van ondoelmatige bevissing.
3. Eiseressen stellen dat de toestemming jegens hen onrechtmatig is en onverenigbaar met de uitgangspunten en beleidsregels die zijn vastgesteld voor doelmatige bevissing van de staatsbinnenwateren.
4. Op grond van artikel 22, eerste lid, van de Visserijwet behoeven schriftelijke toestemmingen als bedoeld in artikel 21, goedkeuring van de Kamer.
Artikel 22, tweede lid, van de Visserijwet – voor zover hier relevant – bepaalt dat de Kamer de gevraagde goedkeuring weigert (dan wel aan voorschriften verbindt) indien een doelmatig bevissen van het water waarop de betreffende aanvraag betrekking heeft (dan wel van het complex van wateren waartoe dat water behoort), door de voorgenomen uitreiking van schriftelijke toestemmingen zou worden belemmerd.
5. De rechtbank is allereerst ambtshalve van oordeel dat de termijnoverschrijding bij het indienen van de beroepsgronden door [eiseres] verschoonbaar is. Het beroep van [eiseres] is door de rechtbank Zeeland-West-Brabant doorgezonden naar deze rechtbank voor een gevoegde behandeling. Het beroep van [eiseres] is gevoegd met het beroep van [eiseres] . De zaken hebben hetzelfde registratienummer gekregen. Nu de gronden van [eiseres] binnen de termijn zijn ingediend en identiek zijn aan de gronden van [eiseres] , ziet de rechtbank geen aanleiding consequenties te verbinden aan de termijnoverschrijding.
6. De rechtbank ziet zich verder ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseressen nog belang hebben bij een uitspraak op dit beroep. De termijn waarvoor de toestemming is verleend is per 31 december 2015 verstreken. Niet kan worden gezegd dat het resultaat, dat eiseressen blijkens het beroepschrift met het indienen van het beroep wilden bereiken, thans nog daadwerkelijk kan worden bereikt. Ter zitting hebben partijen gesteld dat er procesbelang bestaat bij de beoordeling omdat dat oordeel doorwerkt bij de verlenging van de toestemming voor volgende jaren. Volgens vaste jurisprudentie kan het belang van een oordeel omtrent de rechtmatigheid van een besluit evenwel ook zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel over dat besluit kan worden betrokken bij toekomstige besluiten. Gelet daarop is er procesbelang. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 februari 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BH4009).
7.De beoordeling door de rechtbank is beperkt tot de doelmatigheid van de verleende toestemming. Dat betekent dat de gronden inzake de vraag of [toestemminghouder] voldoet aan het areaalvereiste van artikel 55 van de Uitvoeringsregeling
,de totstandkoming van de privaatrechtelijke overeenkomst en de rechtmatigheid daarvan, alsmede de beleidsregels inzake de uitgifte van de visrechten die gelden tussen de Staat en SZWN, de eigenstandige bevoegdheid van de Staat, alsmede de quotering, hier buiten beschouwing moeten blijven.
8. Op grond van vaste jurisprudentie mag verweerder de gevraagde goedkeuring uitsluitend weigeren indien de voorgenomen schriftelijke toestemming geen basis kan vormen voor een, uit visserijkundig oogpunt, verantwoord gebruik van het viswater. (Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB2513, waarin is verwezen naar de parlementaire geschiedenis van artikel 22, tweede lid, van de Visserijwet (zie Kamerstukken II 1961-1962, kamerstuk 6560, nummer 3, bladzijde 14). De rechtbank ziet geen reden voor een andere uitleg van artikel 22, tweede lid, van de Visserijwet.
9. Dit betekent concreet dat het hoofddoel de bescherming van de visstand is, en dat verweerder de gevraagde goedkeuring moet weigeren, als de visstand in het bevissingsgebied wegens de voorgenomen activiteiten onaanvaardbaar zou worden aangetast. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat daarnaast nog andere aspecten worden betrokken, zoals het aantal vissers, de ligging van de percelen, het perceel moet zelfstandig bevisbaar zijn, de aard van het gebied, inkomstenderving, de motivatie, de gebiedsdynamiek, precedentwerking en de inhoud van het visplan. De rechtbank acht dat niet onredelijk.
10. Op basis van de gedingstukken en de toelichting ter zitting is heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen aannemen dat er geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat de schriftelijke toestemming zou leiden tot een belemmering van een doelmatige bevissing.
Voor het gebied gelegen benoorden de Sassenplaat is van belang dat Komans heeft aangegeven dat hij daar zelf in plaats van [toestemminghouder] had willen vissen. Dat alleen al geeft er blijk van dat er vanuit het visserijkundig oogpunt geen beletsel is voor de verleende toestemming. Uit de toelichting aan de hand van de kaarten ter zitting is verder niet gebleken van andere beletselen die aan doelmatige bevissing in de weg staan, zoals versnippering van percelen.
De stelling dat de verleende toestemming in strijd is met het standpunt van de SZWN in andere zaken dat de schubvisstand in het Benedenrivierengebied zorgwekkend is, kan eiseressen niet baten. Eiseressen voeren niet aan dat de visstand zorgwekkend is. Eiseressen willen immers zelf de visrechten verwerven.
Overigens heeft verweerder gewezen op een rapport van T.J.A. Puts Msc (Witteveen+Bos) gedateerd 8 november 2013 met de titel “Visstandonderzoek in het VBC-gebied ‘Benedenrivieren en Haringvliet’ in het najaar van 2012”, dat is opgesteld in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, onder meer genoemd in de hierboven aangehaalde uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant. In dat rapport staat dat de visstand in het Benedenrivierengebied goed is en er geen zichtbare tekenen zijn van overbevissing.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de gevraagde goedkeuring op grond van artikel 22, eerste lid, van de Visserijwet mogen verlenen.
12. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Hello, voorzitter, en mr. A. Pahladsingh en mr. A.G. van Malenstein, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.L.J. Spierings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.