ECLI:NL:RBROT:2016:6496

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
19 augustus 2016
Zaaknummer
10/996521-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor deelneming aan een organisatie met terroristisch oogmerk; veroordeling voor financiering van terrorisme en opzettelijke overtreding van de Sanctiewet 1977

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan een organisatie met terroristisch oogmerk en financiering van terrorisme. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de deelneming aan de organisatie Jabhat al-Nusra, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij lid was van deze organisatie of dat hij handelingen verrichtte die direct verband hielden met het terroristisch oogmerk van de organisatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar geld had overgemaakt naar zijn broer in Syrië, die betrokken was bij de gewapende strijd, maar dat dit handelen niet voldoende was om te concluderen dat hij deel uitmaakte van de organisatie.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel veroordeeld voor financiering van terrorisme. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk geld had overgemaakt aan zijn broer, wetende dat deze betrokken was bij de gewapende strijd, en dat hij daarmee de aanmerkelijke kans aanvaardde dat dit geld ten goede zou komen aan terroristische doeleinden. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor opzettelijke overtreding van de Sanctiewet 1977, omdat hij indirect geld had ter beschikking gesteld aan Jabhat al-Nusra, een organisatie die op de VN Sanctielijst staat. De rechtbank legde een taakstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/996521-15
Datum uitspraak: 28 juli 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadsman mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 juni 2016. Het onderzoek ter terechtzitting is op 14 juli 2016 gesloten.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. A. Lodder en E.C. Nieuwenhuis hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
  • onttrekking aan het verkeer van de iPhone 6.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Algemene bewijsoverweging
Vast staat dat de jongere broer van de verdachte, [broer verdachte] (hierna: de broer/de broer van verdachte) in het voorjaar van 2013 uit Nederland is vertrokken naar Syrië, waar hij via Turkije is aangekomen. De verdachte heeft op verzoek van zijn broer op 22 april, 5 juli en 19 september 2013 door middel van money transfers geld doen toekomen aan zijn broer, [broer verdachte] , die op dat moment verbleef in Syrië. Omdat de broer van de verdachte bij twee van de drie money transfers niet in de gelegenheid was om het geld zelf op te halen, waren bij deze transfers tussenpersonen betrokken, te weten [tussenpersoon I] en [tussenpersoon II] , die het geld aan de broer van de verdachte hebben doen toekomen. De verdachte heeft dit alles ter terechtzitting herhaald en bevestigd.
4.2.
Vrijspraak voor deelneming aan een organisatie die het oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven (feit 2)
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe is - kort gezegd - aangevoerd dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat zijn broer naar Syrië was afgereisd om deel te nemen aan de gewapende strijd en dat hij aldaar streed voor Jabhat al-Nusra, een organisatie met een terroristisch oogmerk. Door willens en wetens geld naar zijn broer te sturen heeft verdachte, mede gelet op het derde lid van artikel 140a Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) in verbinding met artikel 140 lid 4 Sr in juridische zin deelgenomen aan de organisatie Jabhat al-Nusra.
Uit bestendige jurisprudentie (vgl. Hoge Raad 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:BW5132 en Hoge Raad 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4415) volgt dat er voor deelneming aan een criminele organisatie (met een terroristisch oogmerk) twee vereisten gelden:
1. de verdachte dient lid te zijn van of te behoren tot het gestructureerde samenwerkingsverband;
2. de verdachte dient een aandeel te hebben in gedragingen, dan wel gedragingen te ondersteunen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het (terroristisch) oogmerk van de organisatie. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van vorenbedoeld aandeel of van vorenbedoelde ondersteuning kan worden gesproken.
Het bij de invoering van de Wet Terrorismebestrijding aan artikel 140 Sr toegevoegde vierde lid, welk artikellid van overeenkomstige toepassing is verklaard in artikel 140a Sr, bepaalt dat onder deelneming mede wordt begrepen het verlenen van geldelijke of andere stoffelijke steun aan, alsmede het verwerven van gelden of personen ten behoeve van de daar omschreven organisatie. Dit artikellid beoogde slechts een verduidelijking te zijn van wat onder deelnemingshandelingen kan worden verstaan, behelst geen beperking en - zo kan evenzeer geconcludeerd worden - evenmin een uitbreiding daarvan. [1]
De verdachte moet dus lid zijn geweest van of hebben behoord tot het betreffende gestructureerde samenwerkingsverband, wil de verdachte binnen het bereik van artikel 140(a) Sr vallen. Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting biedt daarvoor naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende bewijs.
De verdachte heeft weliswaar zijn broer financieel gesteund, door drie maal via Western Union geld over te maken, al dan niet door tussenkomst van tussenpersonen maar daarmee kan niet gezegd worden dat de verdachte door aldus te handelen lid was van of behoorde tot het samenwerkingsverband van Jabhat al-Nusra. De aard en omvang van dit handelen is in dit geval ontoereikend om van deelname in de zin van artikel 140a Sr te kunnen spreken. De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank slechts als buitenstaander geld opgestuurd naar zijn broer die was verbonden aan een dergelijke organisatie.
Gelet op het hier voren overwogene kan niet worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.3.
Financiering van terrorisme (feit 1)
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat de verdachte niet willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het op 22 september 2013 overgeboekte geldbedrag van € 1.350,- ter beschikking zou komen van de gewapende strijd in Syrië. De verdachte heeft het geldbedrag ter beschikking van zijn broer gesteld voor voedsel en kleding. Dat in plaats daarvan het geld ten goede zou komen aan de gewapende strijd, is een kans die niet aanmerkelijk te noemen is. Munitie en wapens, net als het salaris van een strijder aldaar, plegen immers vanuit Syrië te worden betaald. Gelden vanuit het thuisland dienen voor de strijder om net iets ruimer te kunnen leven. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn betoog gewezen op het rapport van Weggemans e.a.
“Bestemming Syrië”.
De rechtbank verwerpt deze verweren.
Op grond van de wettige bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank bewezen worden dat de broer van verdachte streed voor een strijdgroep die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. De rechtbank acht niet voor twijfel vatbaar dat Jihadstrijders met - al dan niet individuele - financiële ondersteuning in staat worden gesteld hun strijd verder te voeren. Ook al zou het om het eigen (spaar)geld van de broer van verdachte gaan en zou deze dit geld (mede) hebben ingezet voor zijn eigen levensonderhoud, dan nog bewerkstelligde verdachte hierdoor een toename in het vermogen van zijn broer ter plaatse waar deze aan de strijd deelnam, en aanvaardde hij daarmee bewust de aanmerkelijke kans dat dit ten goede kwam aan terroristische doeleinden. De inhoud van het rapport van Weggemans e.a. doet aan het hiervoor overwogene niets af.
Dat verdachte deze aldus aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard heeft, blijkt uit de navolgende feiten en omstandigheden. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij pas op een later moment, maar mogelijk al voordat hij het laatste geldbedrag aan zijn broer deed toekomen, op de hoogte kwam van het feit dat zijn broer streed in Syrië.
Dat verdachte al snel wist wat zijn broer deed in Syrië blijkt uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, met name whats-appgesprekken en Sms-berichten waarin duidelijk naar voren komt dat de broer deelnam aan de gewapende strijd aldaar. Als zij het hebben over het versturen van het geld, bezigen verdachte en zijn broer in SMS- en whats-appberichten bovendien taal die in de omstandigheden van het geval als verhullend kan worden aangemerkt. De vermelding ‘familielid (broer) opleiding/stage universiteit Arnhem/Nijmegen’, als reden van de transactie, waar verdachte ter zitting heeft verklaard dat het geld bestemd was voor de uitzet van de twee ongeboren kinderen van zijn broer, duidt ook op voorzichtigheid aan zijn kant. Ter terechtzitting heeft hij ook verklaard dat hij het lastig vond om soortgelijke formulieren in te vullen en dat liever niet deed als dat niet noodzakelijk was.
Dit alles wijst er naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar op dat verdachte er rekening mee hield dat geld sturen naar zijn broer in Syrië risico’s met zich mee bracht in verband met diens activiteiten in Syrië.
Op grond van voorgaande feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang is dan ook de conclusie gerechtvaardigd dat de verdachte bewust de aanmerkelijk kans aanvaard heeft dat zijn overboeking aan de gewapende strijd ten goede zou komen.
Nu hetgeen de raadsman heeft aangevoerd niet tot een andere conclusie kan leiden, is het onder 1 tenlastegelegde bewezen.
4.4.
Opzettelijke overtreding van de Sanctiewet 1977 (feit 3)
De raadsman heeft betoogd dat niet vastgesteld kan worden wanneer de broer van verdachte deel uitmaakte van welke groepering en dat verdachte daarom van dit feit moet worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen vast dat de broer van verdachte heeft gestreden voor de organisatie Jabhat al-Nusra. Dat de broer dit zelf in het openbaar heeft uitgedragen blijkt onomstotelijk uit het interview dat deze met het [dagblad] heeft gehad (DOC-026) en de film over zijn persoon, getiteld
“ [filmtitel] ”, waarin hij de militaire leider van Jabhat an-Nusra wordt genoemd.
De vraag is, wanneer de broer voor deze organisatie is gaan strijden.
Opsporingsambtenaar W.J. Boer heeft van het uitkijken van voornoemde film een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Hieruit wordt duidelijk dat de broer van verdachte eerst lid was van de ‘Majles Shura al-Mujahidin’, maar dat hij zich al snel daarna (“
after a short period of time”) aansloot bij Jabhat an-Nusra (de rechtbank begrijpt: Jabhat al-Nusra).
De broer van verdachte heeft op 23 april 2013 via SMS aan verdachte laten weten dat hij er is, en de rechtbank leidt hieruit af dat hij toen op de juiste plek in Syrië was aangekomen.
Mede gelet op bovenstaande filmfragmenten is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat voor wat betreft het tijdstip van de (eerste) betaling van 22 april 2013 op basis van het dossier niet valt vast te stellen dat de broer voor een van de in de tenlastelegging genoemde organisaties of groeperingen streed. Daarom zal verdachte in zoverre worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de betalingen van 5 juli en 19 september 2013 bestaat op grond van het voorgaande redelijkerwijs geen twijfel dat de broer van verdachte zich toen inmiddels had aangesloten bij Jabhat al-Nusra.
Jabhat al-Nusra is een gewapende groepering gelinkt aan Al-Qa’ida. De organisatie is in december 2012 onder andere door de Verenigde Naties aangeduid als een terroristische organisatie. De Verenigde Naties houden Al-Qa’ida verantwoordelijk voor diverse schendingen van mensenrechten en oorlogsmisdaden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de organisatie Jabhat al-Nusra, als zijnde gelieerd aan Al Qa’ida, sinds 30 mei 2013 als één van de aliassen van Al-Qa’ida is opgenomen op de lijst, vastgesteld door het comité, bedoeld in paragraaf 6 van Resolutie 1267 van de veiligheidsraad van de Verenigde Naties (hierna: VN Sanctielijst). Het is verboden om geld ter beschikking te stellen aan deze organisatie. Ook is het verboden om indirect, bijvoorbeeld middellijk, via een strijder voor Jabhat al-Nusra, aan de organisatie geld ter beschikking te stellen. Overtreding van die bepaling is strafbaar gesteld in de Sanctiewet 1977.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte met zijn overboekingen van 5 juli 2013 en 19 september 2013 indirect geldbedragen ter beschikking heeft gesteld aan Jabhat al-Nusra, welke organisatie op dat moment op de VN Sanctielijst was opgenomen.
In zoverre is het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
op 19 september 2013
te Arnhem in Nederland en te Hatay in Turkije,
een ander opzettelijk middelen heeft verschaft, die geheel of gedeeltelijk, middellijk, dienden om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten:
- deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven (art. 140a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwij1 daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.157 en/of 176a jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot het in artikel 157 van het wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf (zoals bedoeld in artikel 176b jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art. 288a en/of 289 jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot de in artikelen 288a en/of 289 van het wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven (zoals bedoeld in artikel 289a jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
immers heeft verdachte alstoen alsdaar via een money transfer een geldbedrag van:
- in totaal 1.350 euro Doc-010,
aan [broer verdachte] en een tussenpersoon in Turkije verzonden en doen toekomen terwijl dit geldbedrag bestemd was om geldelijke steun te verlenen aan een strijder van die gewapende Jihadstrijd in Syrië;
3.
hij
in de periode van
5 juli2013 tot en met 19 september 2013
te Arnhem in Nederland en Turkije, opzettelijk in strijd met het krachtens artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 en/of artikel 2a van de Sanctieregeling Al-Qa'ida 2011 heeft gehandeld door:
ten behoeve van Jabhat al-Nusra, zijnde een groep als bedoeld in de lijst, vastgesteld door het comité, bedoeld in paragraaf 6 van Resolutie 1267 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties,
indirect economische middelen ter beschikking te stellen doordat hij ten behoeve van Jabhat al-Nusra indirect geldbedragen ter beschikking heeft gesteld van
- 1.000 euro op 5 juli 2013 Doc-009 en
- 1.350 euro op 19 september 2013 (Doc-010).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
financieren van terrorisme;
3.
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977,
opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft geldbedragen vanuit Nederland overgemaakt door tussenkomst van personen in Turkije, welke geldbedragen bestemd waren voor de broer van de verdachte die zich als jihadstrijder voor Jabhat al-Nusra in het strijdgebied van Syrië bevond.
De verdachte heeft door het overmaken van de geldbedragen zowel de Europese regelgeving als de nationale wetgeving naast zich neergelegd. Deze regelgeving is internationaal gezien van groot belang omdat het doel ervan is te komen tot een gezamenlijke handhaving of herstel van de internationale vrede en veiligheid alsmede de internationale rechtsorde en de bestrijding van terrorisme te bevorderen. Door deze verboden te overtreden heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de (verdergaande) destabilisering en onveiligheid in (de regio van) Syrië. Immers, het is een feit van algemene bekendheid dat jihadistische groeperingen in Syrië zich op grote schaal schuldig maken aan grove mensenrechtenschendingen. De verdachte heeft zich door zijn handelwijze dan ook schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 maart 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 december 2015. Dit rapport houdt - zakelijk weergegeven en voorzover relevant- het navolgende in:
Sinds het onverwachte vertrek van zijn broer naar Syrië, heeft de verdachte bij voortduring te maken gehad met de politie, hetgeen nog eens versterkt werd toen een andere broer in Duitsland werd aangehouden op het vermoeden van het uitreizen naar Syrië. De negatieve consequenties hiervan ondervindt de verdachte nog dagelijks. Naast mogelijke strafrechtelijke consequenties, dreigen er als gevolg daarvan sociaal maatschappelijke problemen te ontstaan. Verder is er sprake van een belast emotioneel welzijn.
Een toezicht op bijzondere voorwaarden en directe interventies en/of behandelingen zijn niet geïndiceerd. De tenlastelegging lijkt op zichzelf te staan. Er zijn geen aanwijzingen dat er op cognitief gebied tekorten zijn waaruit de tenlastelegging voortgekomen zou kunnen zijn. De kans op recidive wordt op laag ingeschat.
Verder is gebleken dat de verdachte zelfstandig zijn problemen kan oplossen en daar waar nodig, zoekt hij hulp. Er is dientengevolge geen aanleiding om gedragsmatig te interveniëren.
Indien de verdachte schuldig wordt bevonden, dan is er geen indicatie voor het opleggen van bijzondere voorwaarden en het opleggen van een reclasseringstoezicht.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De ernst van de feiten zou in beginsel het opleggen van een gevangenisstraf rechtvaardigen. De rechtbank is echter van oordeel dat een gevangenisstraf in dit geval niet passend is. Hieraan ligt ten grondslag dat de verdachte naar de indruk van de rechtbank niet in de eerste plaats uit ideologische motieven en niet uit sympathie voor de door Jabhat al-Nusra gevoerde gewelddadige jihadstrijd in Syrië heeft gehandeld, maar primair vanuit de zorgen die verdachte had om zijn broer. Dit neemt niet weg dat in zaken als deze van de straf een duidelijk signaal dient uit te gaan. Niet alleen dient deze verdachte ingescherpt te worden dat zijn handelen strafbaar en strafwaardig is, ook aan anderen dient duidelijk te zijn dat het financieel ondersteunen van een (dierbaar) familielid die zich als jihadstrijder in Syrië bevindt, geen reden mag zijn om de norm terzijde te stellen. Omdat de verdachte momenteel vermoedelijk nog familie heeft in het strijdgebied - in ieder geval de weduwe van zijn broer en diens kinderen - zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Hierbij ziet de rechtbank er niet aan voorbij dat de verdachte door het overlijden van zijn broer ook persoonlijk verdriet heeft ervaren.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van de in beslag genomen iPhone 6 zal de rechtbank beslissen dat deze zal worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het feit met behulp van deze iPhone is begaan of voorbereid, en het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang, tenzij verdachte de officier van justitie alsnog binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis in staat stelt het aan de telefoon noodzakelijke onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld door tussenkomst van de rechter-commissaris. Indien de voorwaarde binnen de termijn van drie maanden niet is vervuld, zal de maatregel daarna ten uitvoer worden gelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36c, 57 en 421 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1, aanhef en onder 1°, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 2 en 3 van de Sanctiewet 1977;
- 2 en 2a van de Sanctieregeling Al-Qa’ida 2011.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte, groot
30 (dertig) uren niet ten uitvoerzal worden gelegd,
tenzijde rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 3 jaren, zich schuldig maakt aan enig strafbaar feit;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
118 (honderdachttien) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
59 dagen;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- de onttrekking aan het verkeer van de iPhone 6;
beveelt dat de maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, als verdachte de officier van justitie alsnog binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis in staat stelt het aan de telefoon noodzakelijke onderzoek laat verrichten.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. L.C. van Walree en C.M.J. Peeters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Kerens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juli 2016.
De oudste rechter, jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 19 september 2013
te Arnhem en/of (elders) in Nederland en/of te Adana en/of te Kilis en/of te Hatay en/of (elders) in Turkije,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of (een) (rechts)perso(o)n(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) zich of een ander opzettelijk middelen of inlichtingen heeft verschaft dan wel opzettelijk voorwerpen heeft verzameld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad of aan een ander heeft verschaft, die geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, dienden om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten:
- deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven (art. 140a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwij1 daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.157 en/of 176a jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot het in artikel 157 van het wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf (zoals bedoeld in artikel 176b jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art. 288a en/of 289 jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot de in artikelen 288a en/of 289 van het wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven (zoals bedoeld in artikel 289a jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte(n) alstoen alsdaar (via (een) money transfer(s) (een) (geld)bedrag(en) van:
- (in totaal) 1.350 euro (Doc-010),
althans één of meer (geld)bedrag(en) (aan [broer verdachte] en/of (een) tussenperso(o)n(en) in Turkije) verzonden en/of doen toekomen
terwijl dit/deze geldbedrag(en) (telkens) bestemd was/waren om geldelijke steun te verlenen aan de gewapende Jihadstrijd en/of (een) strijder(s) van die gewapende Jihadstrijd in Syrië en/of Irak, in welke strijd terroristische misdrijven worden gepleegd, te weten ten behoeve van [broer verdachte] , zijnde de broer van verdachte en/of een strijder van de gewapende Jihadstrijd, te weten van (een) terroristische organisatie(s) Jabhat al-Nusra en/of Jabhet al-Nusra en/of Al-Nusrah Front en/of Al-Nusrah Front for the People of the Levant en/of Al-Qa'ida (in Irak) en/of ISIS en/of Islamic State (of Iraq en/of in Iraq and the Levant), althans een gewapende Jihadistische strijdgroep,
welke strijder en/of strijdgroep(en)/organisatie(s) tot oogmerk had(den)/heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven en/of aldus diende(n) om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan de gewapende strijd in Syrië en/of in Irak, in elk geval om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf dan wel een van de hiervoor specifiek genoemde misdrijven;
(1-0PV-01 en/of AMB-001 en/of AMB-002 en/of AMB-011 en/of AMB/015 en/of AMB‑024 en/of AMB/028)
art. 421 lid 1 afh/sub a Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 april 2013 tot en met 19 september 2013
te Arnhem en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of (een) (rechts)perso(o)n(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
heeft deelgenomen (al dan niet op de wijze zoals bedoeld in artikel 140 lid 4 Wetboek van Strafrecht) aan (een) organisatie(s), te weten de organisatie(s) Jabhat al-Nusra en/of Jabhet al-Nusra en/of Al-Nusrah Front en/of Al-Nusrah Front for the People of the Levant en/of Al-Qa' ida (in Irak) en/of ISIS en/of Islamic State (of Iraq en/of in Iraq and the Levant), welke organisatie(s) tot oogmerk had(den)/heeft/hebben het plegen van misdrijven en/of terroristische misdrijven, te weten
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.157 en/of 176a jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot het in artikel 157 van het wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf (zoals bedoeld in artikel 176b jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art. 288a en/of 289 jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot de in artikelen 288a en/of 289 van het wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven (zoals bedoeld in artikel 289a jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
en/of waarbij dat deelnemen bestond uit het verlenen van geldelijke steun, te weten (een) (geld)bedrag(en) van
- 5.000 euro (op 22 april 2013) (Doc-008 1/3) en/of
- 1.000 euro (op 5 juli 2013) (Doc-009) en/of
- 1.350 euro (op 19 september 2013) (Doc-010),
althans één of meer (geld)bedrag(en) ) (aan [broer verdachte] en/of (een) tussenperso(o)n(en) in Turkije) verzonden en/of doen toekomen
(1-013V-01 en/of AMB-001 en/of AMB-002 en/of AMB-011 en/of AMB-013 en/of AMB/015 en/of AMB-024 en/of AMB-025 en/of AMB/028)
Art.140a lid 1 en/of 3 Sr jo 140 lid 4 Sr
3.
hij
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 april 2013 tot en met 19 september 2013
te Arnhem en/of (elders) in Nederland en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of (een) rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk in strijd met het krachtens artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 en/of artikel 2a van de Sanctieregeling Al-Qa'ida 2011 juncto artikel 2 en/of artikel 4 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 (jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie), heeft gehandeld door:
aan of ten behoeve van Jabhat al-Nusra en/of Jabhet al-Nusra en/of Al-Nusrah Front en/of Al-Nusra Front en/of Al-Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qa' ida (in Irak) en/of ISIS en/of Islamic State (of Iraq en/of in Iraq and the Levant), zijnde (een) groep(en) of entiteit(en) als bedoeld in de bij Verordening nr. 881/2002 (jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie) behorende lijst(en) en/of als bedoeld in de lijst, vastgesteld door het comité, bedoeld in paragraaf 6 van Resolutie 1267 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties,
direct of indirect tegoeden en/of economische middelen ter beschikking te stellen (waardoor voornoemde groep(en) of entiteit(en) tegoeden, goederen of diensten kunnen verwerven) en/of bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben de bepalingen van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 881/2002 te omzeilen, doordat hij en/of zijn medeverdachte(n)
( a) voor en/of aan en/of ten behoeve van Jabhat al-Nusra en/of Jabhet al-Nusra en/of Al-Nusrah Front en/of Al-Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qa'ida (in Irak) en/of ISIS en/of Islamic State (of Iraq en/of in Iraq and the Levant) direct of indirect (een) geldbedrag(en) ter beschikking heeft/hebben gesteld van
- 5.000 euro (op 22 april 2013) (Doc-008 1/3) en/of
- 1.000 euro (op 5 juli 2013) (Doc-009) en/of
- 1.350 euro (op 19 september 2013) (Doc-010),
althans één of meer (geld)bedrag(en)) en/of
( b) op andere wijze (in)direct tegoeden en/of financiële activa en/of economische middelen ter beschikking heeft/hebben gesteld aan Jabhat al-Nusra en/of Jabhet al-Nusra en/of Al-Nusrah Front en/of Al-Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qa' ida (in Irak) en/of ISIS en/of Islamic State (of Iraq en/of in Iraq and the Levant)
(1-0PV-01 en/of AMB-001 en/of AMB-002 en/of AMB-011 en/of AMB-013 en/of AMB/015 en/of AMB-024 en/of AMB-025 en/of AMB/028)
(artikel 2 en/of artikel 3 Sanctiewet 1977 jo artikel 2 en/of artikel 2a Sanctieregeling Al-Qa'ida 2011 jo artikel 2 en artikel 4 van EG-Verordening 881/2002 (jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie) jo artikel 1 en artikel 2 jo artikel 6 van de WED)

Voetnoten

1.TK 2002-2003, 28463, nr. 7, p. 2. Vgl. Hof Den Haag 8 mrt 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:586