Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.Procesgang
3.Het vonnis waarvan beroep
4.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
5.Tenlastelegging
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2009 tot en met 31 maart 2010 te Amsterdam, althans op een of meer plaatsen in Nederland, althans in Nederland, en/of Duitsland en/of Turkije en/of Pakistan tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, heeft deelgenomen (al dan niet op de wijze zoals bedoeld in artikel 140 lid 4 Wetboek van Strafrecht) aan een of meer organisatie(s), te weten de IJU (Islamic Jihad Union/ Islamic Jihad Group) en/of de DTM (Deutsche Taliban Mujahideen), die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven zoals bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2009 tot en met 31 maart 2010 te Amsterdam, althans op een of meer plaatsen in Nederland, althans in Nederland, en/of Duitsland en/of Turkije en/of Pakistan, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, heeft deelgenomen aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die van rechtswege verboden is, te weten de IJU (Islamic Jihad Union/Islamic Jihad Group), zijnde een organisatie die is vermeld in de lijst, bedoeld in artikel 2, derde lid van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 jo artikel 1 van de Verordening (EG) nr. 198/2008 van de Commissie van 3 maart 2008;
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2009 tot en met 31 maart 2010 te Amsterdam, althans op een of meer plaatsen in Nederland, althans in Nederland, en/of Duitsland en/of Turkije en/of Pakistan tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk in strijd met het krachtens artikel 2 en 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 1 lid 1 jo artikel 2 van de Sanctieregeling Terrorisme 2002-II juncto artikel 2, eerste en tweede lid en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 jo artikel 1 van de Verordening (EG) nr. 198/2008 van de Commissie van 3 maart 2008 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qaida-netwerk en de Taliban, heeft gehandeld door:
6.Vrijspraak
- de verdachte had de volle wetenschap van het terroristisch oogmerk van de organisaties van [ ], DTM en IJU.
- de verklaringen van de verdachte dat zij van niets afwist zijn ongeloofwaardig, nu zij blijkens de bij haar thuis aangetroffen spullen en bezochte internetadressen zeer uitvoerig in de materie van de gewapende strijd is gedoken;
- de verdacht heeft willens en wetens geld geworven en (middels vier money transfers via Western Union) gedoneerd en heeft daarmee in juridische zin deelgenomen aan de organisaties IJU en DTM.
- primair niet kan worden vastgesteld dat de door de verdachte overgemaakte bedragen door de tussenpersonen zijn doorgestuurd en ook niet dat deze bedragen vervolgens daadwerkelijk zijn ontvangen door de IJU en/of de DTM;
- subsidiair de verdachte geen (terroristisch) oogmerk heeft gehad zoals dat is vereist voor deelname aan een criminele c.q. terroristische organisatie.
7.Beoordeling van het onder 3 ten laste gelegde
- primair, dat niet kan worden vastgesteld dat de door de verdachte overgemaakte bedragen zijn doorgestuurd en ook niet dat deze bedragen daadwerkelijk zijn ontvangen door (een) terroristische organisatie(s);
- subsidiair, dat niet kan worden vastgesteld dat de bedragen bij de IJU zijn terechtgekomen zoals ten laste is gelegd, nu [persoon C] op het moment dat de verdachte voor het eerst geld overmaakte op 14 augustus 2009, reeds leider van de DTM was en dat aldus de bedragen bij de DTM zouden zijn terechtgekomen en niet bij de IJU;
- meer subsidiair, dat de verdachte niet het opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, dat het door haar overgemaakte geld aan terroristische organisaties ten goede zou komen.
8.Bewezenverklaring
zij op
een of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 1 februari 2009 tot en met 31 maart 2010 te Amsterdam,
althans op een of meer plaatsen in Nederland, althans in Nederland, en/of Duitsland en/of Turkije en/of Pakistan tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens
)opzettelijk in strijd met het krachtens artikel 2 en 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van
artikel 2 van de Sanctieregeling Osama Bin Laden, Al-Qa’ida en Taliban 2002juncto artikel 2, eerste en tweede lid en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 jo artikel 1 van de Verordening (EG) nr. 198/2008 van de Commissie van 3 maart 2008 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen sommige personen en entiteiten die banden hebben met Usama bin Laden, het Al-Qaida-netwerk en de Taliban, heeft gehandeld door:
(rechts)persoon,groep of entiteit als bedoeld in de bij Verordening nr. 198/2008 behorende lijst,
direct ofindirect financiële activa
en/of economische middelenter beschikking te stellen
en/of ten behoeve van en/of voor de IJU financiële diensten te verrichtendie ertoe strekken en/of tot gevolg hebben dat, direct of indirect, eerdergenoemde verboden worden ontdoken en/of de bevriezing van tegoeden en/of andere financiële activa en/of economische middelen die in het bezit zijn van, eigendom zijn van en/of gehouden worden door die IJU (telkens) wordt ontdoken, door dat zij
voor en/of aan en/often behoeve van de IJU
(in
)direct geld heeft
ingezameld en/of gecollecteerd en/of uitgeleend en/ofgegeven;
9.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
10.Strafbaarheid van de verdachte
11.Strafmotivering
12.Toepasselijke wettelijke voorschriften
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
11 (elf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
mr. R.A.Th.M. Dekkers en mr. H.C. Wiersinga, in bijzijn van de griffiers mr. E. van Doren en mr. P. Melis.