ECLI:NL:RBROT:2016:6330

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
15 augustus 2016
Zaaknummer
C/10/493722 / HA ZA 16-96
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot oplegging van een contactverbod aan (schoon)ouders in het kader van familieruzie

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit een moeder, haar echtgenoot en hun twee minderjarige kinderen, een contactverbod tegen de (schoon)ouders van de moeder. De eisers stelden dat de relatie met de gedaagden, die de ouders van de moeder zijn, ernstig verstoord was en dat dit negatieve gevolgen had voor de kinderen, met name voor de oudste, die gediagnosticeerd was met ADHD. De eisers vorderden dat gedaagden hen gedurende een periode van vijf jaar op geen enkele manier mochten benaderen, met een dwangsom als sanctie bij overtreding. De rechtbank oordeelde dat de vordering niet voldoende was onderbouwd. Er ontbraken concrete incidenten en feiten die de vordering konden rechtvaardigen. De rechtbank merkte op dat een contactverbod een ernstige inbreuk vormt op de vrijheid van meningsuiting en het recht op vrije verplaatsing. De rechtbank concludeerde dat er geen deugdelijke grondslag was voor de vordering en wees deze af. Tevens werden de eisers veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die op € 1.192,- werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/493722 / HA ZA 16-96
Vonnis van 10 augustus 2016
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
optredend voor zichzelf en mede in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige kinderen:
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
4
[eiser 4]
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. A.R. Mes te Zoetermeer,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. A. Bouwmeester te Rotterdam.
Partijen zullen hierna (mede) eisers en gedaagden genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 juli 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagden zijn de ouders van eiseres sub 1 (hierna ook te noemen: de dochter). De dochter is gehuwd met eiser sub 2 (hierna ook te noemen: de schoonzoon). Eisers sub 3 en 4 zijn de twee minderjarige kinderen van de dochter en de schoonzoon. [eiser 3] is 7 jaar oud en [eiser 4] is 1 jaar oud.
2.2.
Eisers en gedaagden wonen vlak bij elkaar. Eisers hebben vanuit hun tuin zicht op de woning en de tuin van gedaagden en vice versa.
2.3.
Eisers (behalve [eiser 4] ) hebben op 8 juli 2015 een kort gedingprocedure aanhangig gemaakt tegen gedaagden met als vordering, samengevat, de oplegging van een contactverbod aan gedaagden (fysiek, bij brief, telefoon, sms, e-mail of enig ander communicatiemiddel) voor de duur van (primair) vijf jaar, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Deze procedure is ingetrokken.

3.De vordering

3.1.
Eisers vorderen, uitvoerbaar bij voorraad:
PRIMAIR:
1) gedaagden te verbieden vanaf de dag der betekening van het in dezen te wijzen vonnis tot 22 juni 2033 eisers op enige manier te benaderen, noch fysiek door hen aan te spreken, noch per brief, telefoon, SMS, e-mail of enig ander communicatiemiddel; een en ander op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 200,- (althans een in goede justitie te bepalen bedrag) voor iedere keer dat gedaagden nalatig blijven aan dit verbod te voldoen, tot een maximum van € 5.000,-;
2) eisers te machtigen om bij overtreding door gedaagden van het onder 1) gevraagde verbod, ontzetting van gedaagden uit de omgeving van eisers te doen plaatsvinden met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
SUBSIDIAIR:
1) gedaagden te verbieden gedurende 5 jaar althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, vanaf de dag der betekening van het in dezen te wijzen vonnis eisers op enige manier te benaderen, noch fysiek door hen aan te spreken, noch per brief, telefoon, SMS, e-mail of enig ander communicatiemiddel; een en ander op straffe van de verbeurte
van een dwangsom van € 200,- (althans een in goede justitie te bepalen geldbedrag) voor iedere keer dat gedaagden nalatig blijven aan dit verbod te voldoen, tot een maximum van
€ 5.000,-;
2) eisers te machtigen om bij overtreding door gedaagden van het onder 1) gevraagde verbod, ontzetting van gedaagden uit de omgeving van eisers te doen plaatsvinden met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
met veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding.
Eisers stellen daartoe het volgende.
3.2.
De relatie tussen eisers en gedaagden is al heel lang zeer moeizaam en deze is in de loop der jaren ernstig en blijvend verslechterd. De dochter wordt voortdurend gekleineerd door gedaagden, waardoor haar zelfvertrouwen een deuk heeft opgeleverd. Gedaagden bemoeien zich met de opvoeding van [eiser 3] . Dit werkt averechts. [eiser 3] is onzeker en angstig geworden. Gedaagden zijn verantwoordelijk voor de achterstand in de ontwikkeling en de gedragsproblemen van [eiser 3] . Daarom wordt een contactverbod gevorderd, primair voor de duur van de minderjarigheid van de kinderen. De conclusie van antwoord die gedaagden hebben genomen in de kort gedingprocedure hebben dochter en schoonzoon ervaren als karaktermoord. Na kennisneming van deze conclusie van antwoord hebben eisers, om tijd te winnen en om een time-out te verkrijgen, de kort gedingprocedure ingetrokken. Inmiddels hebben de dochter en de schoonzoon producties verzameld die een heel ander beeld van hen geven dan in de conclusie van antwoord in de kort gedingprocedure was geschetst.
Eisers hebben een koopwoning en zij zijn financieel niet in staat om zelf te verhuizen. Eisers kunnen zich dus niet (goed) onttrekken aan ontmoetingen met gedaagden. Gedaagden hebben een huurwoning, zodat het voor hen veel eenvoudiger zou zijn om te verhuizen.

4.Het verweer

4.1.
Gedaagden voeren verweer.

5.De beoordeling

5.1.
De vraag ligt voor of het gedrag van gedaagden tegenover eisers van een dusdanig negatieve aard is dat dit als onrechtmatig kwalificeert. Deze grondslag is overigens in de inleidende dagvaarding niet gesteld, maar eerst ter comparitie aangevoerd. Bij de beoordeling dient in acht te worden genomen dat een contactverbod, zoals eisers vorderen, een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen en zich ook vrijelijk te uiten. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen. De beoordeling dient plaats te vinden met inachtneming van alle omstandigheden van het geval.
5.2.
Wat de omstandigheden van het geval zijn blijkt niet uit de dagvaarding. In de dagvaarding wordt geen concreet incident gesteld ter onderbouwing van het standpunt van eisers. In de dagvaarding staan geen concrete data van incidenten, de hoeveelheid daarvan, de inhoud van de incidenten en ook niet de personen die bij de incidenten betrokken waren (het gaat hier om meerdere eisers en meerdere gedaagden). De enkele stelling ter comparitie dat [eiser 3] getraumatiseerd is door oppasmomenten acht de rechtbank volstrekt onvoldoende. In zoverre is niet voldaan aan de stelplicht. Overlegging van producties waar geen voldoende duidelijk beroep op wordt gedaan kan niet strekken ter vervanging van de stelplicht, alleen al niet omdat de wederpartij alsdan niet goed weet waartegen zij zich heeft te verweren. Het overleggen van processtukken uit een andere procedure is in het algemeen evenmin voldoende om hetgeen in die stukken aan stellingen en feiten is te vinden, te beschouwen als aangevoerd in het geding waarin dat overleggen heeft plaatsgevonden. De partij die zulke stellingen en feiten wil inroepen, dient dit op een zodanige wijze te doen dat dit voor de rechter en de wederpartij duidelijk is (HR 17 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE7201).
5.3.
Ter comparitie van partijen is gebleken dat met name de relatie tussen de dochter en haar vader niet goed is. De rechtbank heeft ter comparitie kunnen waarnemen dat deze twee partijen verbaal aan elkaar gewaagd zijn. Vader en dochter zullen kennelijk niet steeds, wanneer zij geconfronteerd worden met (een onwelgevallige mededeling van) de andere partij, de keuze maken om zich te onttrekken aan de ontmoeting en een daaruit voortvloeiende discussie. Veelzeggend acht de rechtbank in dit verband de onweersproken verklaring van moeder ter comparitie, dat bij een indringende verbale confrontatie tussen dochter en vader het kind [eiser 3] aanwezig was en dat de moeder het betreurde dat toen haar schoonzoon niet de keuze maakte om zijn echtgenote er toe te bewegen om haar vader de rug toe te keren om het kind [eiser 3] te ontzien. De dochter maakte deze keuze kennelijk zelf evenmin. Daarmee is niet gezegd dat de verantwoordelijkheid voor het voorkomen van verbale buitensporigheden in relevante mate alleen bij eisers of alleen bij gedaagden gelegd kan worden. Iedere volwassene zal zich hebben af te vragen of het belang van een kind ermee is gediend indien een kind met regelmaat getuige mag zijn van verbale buitensporigheden. Hierbij is van belang dat uit een door eisers overgelegde verklaring van een psychiater, gedateerd 10 september 2015, blijkt dat [eiser 3] is gediagnosticeerd met ADHD en dat [eiser 3] niet goed kan omgaan met oplopende spanningen in de familie. Uit de stellingen en het verhandelde ter comparitie is echter niet kunnen blijken dat de oorzaak daarvan in enigerlei mate aan gedaagden valt toe te rekenen.
5.4.
Voor wat betreft de andere partijen dan de dochter en de vader tekent de rechtbank aan dat op generlei wijze is kunnen blijken waarom de vordering ook is ingesteld tegen de moeder en evenmin waarom de vordering is ingesteld door de schoonzoon (pro se).
5.5.
Van een deugdelijke grondslag van de vordering is de rechtbank niet gebleken. Het gevorderde zal dan ook worden afgewezen. In de schriftelijke verklaringen (van vrienden en bekenden) die de dochter overlegt ter staving van haar standpunt dat gedaagden in de ingetrokken kort gedingprocedure een beeld van haar hebben geschetst dat volstrekt onjuist is, wordt geen grond gevonden voor een ander oordeel. De rust in de familie en in de buurt zal, naar valt aan te nemen, ermee gebaat zijn als een der partijen zou verhuizen, zij het overigens dat ter comparitie wel was gebleken dat deze rust inmiddels al weer redelijk was teruggekeerd nadat eisers de kortgeding procedure aanhangig gemaakt hadden. Sindsdien lijken partijen er meer dan voorheen voor te kiezen om elkaar te vermijden, hetgeen een positieve ontwikkeling is.
Overigens is niet een onderbouwing in geding gebracht waaruit zou kunnen blijken dat eisers financieel niet in staat zijn om zelf te verhuizen.
5.6.
Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van gedaagden. Deze kosten worden begroot op € 1.192,-, zijnde € 288,- aan griffierecht en € 904,- aan salaris advocaat (conform de Liquidatietarieven, tarief II ad
€ 452,- per punt voor een zaak van onbepaalde waarde, 1 punt voor de conclusie van antwoord en 1 punt voor het verschijnen ter comparitie).

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten van gedaagden, tot op heden begroot op
€ 1.192,-;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2016. [1]

Voetnoten

1.676/2517