2.1.2.Ter zitting van de wrakingskamer heeft de raadsman de gronden van het wrakingsverzoek nader toegelicht als volgt:
2.1.2.1 Ter zitting van 20 juli 2016 werd – na twee voorafgaande zittingen – de behandeling voortgezet van de strafzaken tegen vijf verdachten, waaronder verzoeker. De zaken van deze verdachten hangen nauw met elkaar samen en het is steeds de bedoeling geweest van rechtbank en Openbaar Ministerie om de zaken tegelijkertijd te berechten. Op de voorafgaande terechtzitting van 13 april 2016 was de behandeling van alle zaken al eens aangehouden omdat de verdachte [naam medeverdachte 1] niet was verschenen; hij was op weg naar de rechtbank betrokken geraakt bij een ongeluk en bevond zich in het ziekenhuis. De raadsman van verzoeker wilde die persoon doen horen als getuige in de zaak van verzoeker.
2.1.2.2 Op de zitting van 20 juli 2016 is sprake geweest van een opeenstapeling van gebeurtenissen, die hebben geleid tot het doen van het verzoek tot wraking. De aanleiding voor de wraking was niet alleen de beslissing van de rechters tot afwijzing van het verzoek om aanhouding ten behoeve van nader onderzoek. De raadsman was op het moment dat hij ter zitting gelegenheid kreeg tot het formuleren van de gronden van het wrakingsverzoek niet, althans niet goed in staat om alle voorafgaande gebeurtenissen, die tot het wrakingsverzoek aanleiding hadden gegeven, meteen en volledig weer te geven. De raadsman is bij het opgeven van de wrakingsgronden wel vollediger geweest dan in het proces-verbaal is opgenomen. Op de wrakingszitting heeft verzoeker ook nog de tijd en de ruimte om aan te geven welke feiten en omstandigheden bij elkaar de gronden van het wrakingsverzoek vormen.
2.1.2.3 Twee of drie dagen voor 20 juli 2016 presenteert de officier van justitie twee tap-gesprekken, afkomstig uit een ander onderzoek, met de vertaling van die gesprekken erbij. Het betreft stukken die dateren van drie à vier maanden voordien. Dan kan de verdediging zich daarop niet meer goed voorbereiden. In de beperkte tijd die toen nog resteerde tot aan de zitting voor bespreking van deze nieuwe stukken door verzoeker met zijn raadsman, werd duidelijk dat verzoeker de juistheid van de vertaling van de gesprekken betwistte.
2.1.2.4 Na aanvang van de terechtzitting van 20 juli 2016 verzocht de raadsman van de verdachte [naam medeverdachte 2] om aanhouding van zijn zaak, om reden dat deze de dag tevoren, bij aanvang van de reis terug naar Nederland, in Turkije was aangehouden en het land vooralsnog niet mocht verlaten. Daarbij deelde deze raadsman mee dat [naam medeverdachte 2] bij de behandeling van zijn zaak aanwezig wilde zijn en dat zijn cliënt zou gaan praten. De rechters hebben dat verzoek uiteindelijk ingewilligd en de zaak tegen [naam medeverdachte 2] is aangehouden.
2.1.2.5 Aansluitend aan het verzoek van de zijde van [naam medeverdachte 2] heeft de raadsman van verzoeker eveneens om aanhouding verzocht, waarbij hij te kennen gaf dat hij de tapgesprekken eerst op 17 juli 2016 had aangetroffen en zich daarmee overvallen voelt, dat verzoeker de juistheid van de vertalingen betwist, dat de raadsman de zogenaamde BOB-stukken, die tot de telefoontap hadden geleid, wil ontvangen, dat hij de gesprekken op een geluidsdrager gebrand wil hebben en eerst met verzoeker wil kunnen beluisteren en bespreken en dat hij wil dat de gesprekken op de zitting worden vertaald. De raadsman heeft daarbij de woorden ‘smerige vertaling’ gebruikt, hetgeen zich laat verklaren door het feit dat verzoeker niet blij was over de manier waarop in de vertaling van het gesprek een opmerking van hem aan zijn vader was verdraaid naar een bekentenis.
2.1.2.6 Dan volgt het eerste moment dat mede aanleiding heeft gegeven tot het wrakingsverzoek: de reactie van de voorzitter op dat verzoek van de verdediging: “Hoe kun je zeggen dat de vertaling niet goed is als je het niet hebt gehoord?” Verzoeker wil het gesprek juist kunnen beluisteren, omdat hij stelt dat hij nooit iets tegen zijn vader heeft gezegd op de wijze als in de vertaling is beschreven. Het is de toon waarop dat ging en de daaropvolgende beslissing van de rechtbank ten aanzien van het verzoek om aanhouding. Verzoeker voelt zich daardoor aangevallen. De rechters gaven aan dat de gang van zaken geen schoonheidsprijs verdiende, maar dat de tapgesprekken later die dag op cd-rom beschikbaar zouden zijn, zodat deze beluisterd zouden kunnen worden. Verzoeker stemt met deze gang van de zaken in, ervan uitgaande dat het gesprek op cd gebrand zou gaan worden – hetgeen op dat moment al gaande zou zijn – en dat de tapgesprekken op de zitting van die dag beluisterd zouden gaan worden, met iedereen erbij en dat zou worden bekeken of de vertaling van de gesprekken klopt.
2.1.2.7 Vervolgens wordt overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak. Het gaat om vijf verdachten, waarvan vier ter zitting aanwezig en die allemaal tot dan toe bijna niets hebben verklaard bij de politie. Op de zitting kun je een andere proceshouding krijgen en dat mag. Alle verdachten wilden op de zitting verklaren en – voor zover op 20 juli 2016 ter zitting aanwezig – hebben dat ook gedaan. Verzoeker heeft ter zitting ook verteld wat er is gebeurd. Zij hebben allen ter zitting hetzelfde verklaard.
Dan komt het tweede moment dat aanleiding gaf tot het wrakingsverzoek, namelijk waarop de voorzitter zegt: “Waarom heeft u dat niet bij de politie verteld?” Verzoeker heeft dat echter wel gedaan, in hoofdlijnen en dat heeft hij zo gedaan op advies van zijn advocaat. Het valt op dat de opmerking van de voorzitter op een verwijtende toon wordt gemaakt en dat verzoeker er op wordt aangevallen. Die bijtende toon is mede grond voor wraking.
2.1.2.8 Twee van de drie andere ter zitting als verdachte aanwezige personen hadden ter zitting gunstig verklaard over verzoeker. Dus de raadsman van verzoeker staat op een gegeven moment op en vraagt aan de voorzitter: “Ik wil drie getuigen doen horen, de twee die hier zojuist gunstig hebben verklaard over cliënt, en de persoon die nu nog in Turkije is.” Dan volgt het derde moment, als de voorzitter direct reageert met: “Wat is het belang? Er is toch niks belastends gezegd over [naam verzoeker]?” Daar gaat het echter niet om; er is door de twee medeverdachten iets ontlastends gezegd over verzoeker, in hun eigen strafzaak en door die personen als getuige te doen horen, kan die informatie ook in de zaak van verzoeker worden gebracht. Dat is in de zaak van verzoeker essentieel.
2.1.2.9 De beslissing van de rechters op dat verzoek tot het horen van drie getuigen vormt het derde moment: alleen de twee getuigen die ter zitting hebben verklaard zullen als getuige worden gehoord en de andere twee verdachten niet, waaraan wordt toegevoegd: “En houd het kort, we kijken naar de klok.” De afwijzende beslissing ten aanzien van het horen van [naam medeverdachte 2] als getuige werd gemotiveerd met de omstandigheid dat deze persoon bij politie en rechter-commissaris had gezegd als getuige niets te zullen zeggen. Die mededeling dateert echter van drie jaar eerder en door de raadsman van [naam medeverdachte 2] was gezegd dat ook [naam medeverdachte 2] wilde gaan verklaren.
2.1.2.10 Het vierde moment doet zich voor als alle vier de aanwezige verdachten ter zitting hun eigen verhaal hebben gedaan en hebben verteld waarom zij in de loods waren; allemaal waren zij daar toevallig aanwezig. De voorzitter zegt dan: “Ik denk even luidop na. Er is voor vier miljoen aan straatwaarde in een loods. Als ik eigenaar ben van die 4 miljoen aan handel, dan wil ik geen toevallige passanten in mijn loods.” Verzoeker zegt daarop: “Dan moet u mij niet aankijken. De eigenaar van de loods is hier niet, die is in Turkije. Nu belast u ons, ik voel mij aangevallen.” Dat zegt verzoeker op dat moment uit zichzelf. Verzoeker voelde zich op dat moment opnieuw aangevallen.
2.1.2.11 Aan het einde van de zittingsdag, na heel lang wachten, komt de tolk, die als enige de tapgesprekken op een geluidsdrager heeft gekregen en die een nieuwe vertaling van de twee gesprekken heeft gemaakt. Dan blijkt dat het gaat om één gesprek, met twee vertalingen, waartussen essentiële verschillen zijn. Verzoeker en zijn raadsman worden daarmee, voor de tweede keer op één dag, overrompeld.
Dan komt het volgend moment: de voorzitter pakt het gesprek van verzoeker met zijn vader, en dan is de vertaling: “Ik heb het samen met [naam] en de zijnen gedaan en was opgepakt weet je.” De vader vraagt: “Wie bedoel je?”, waarop verzoeker zegt: “De schoonzoon van [naam 2].” Verzoeker doet aldus zijn best om het zijn vader uit te leggen. Verzoeker spreekt niet zo goed Turks. Als hij op de vraag: “Wie is [naam]?” antwoordt met: “De schoonzoon van [naam 2]”, is dat om zijn vader uit te leggen met wie hij samen verdachte was. Hij zegt niet: “Ik deed het samen met [naam].”
De voorzitter vraagt verzoeker dan: “Je hebt toch gezegd dat je het hebt gedaan? En hoe weet je dat de schoonmoeder [naam 2] heet?” De verklaring voor dat laatste is dat zij bij [naam verzoeker] in de straat woont. De voorzitter zegt vervolgens letterlijk: “In mijn kringen weet je niet hoe de schoonmoeder van je vriend heet. Ik vind het raar dat je dat weet. Je vader weet ook wie [naam 2] is.” Die woorden van de voorzitter staan niet in het proces-verbaal van de zitting, maar zij heeft dat wel gezegd. Er staat in het betreffende deel van het proces-verbaal als verklaring van verzoeker: “U houdt mij voor dat ik mijn vader niet duidelijk maakte dat ze helemaal verkeerd zitten.” In essentie is dat hetzelfde, maar het is anders in het proces-verbaal opgenomen dan het ‘life’ ter zitting gebeurde.
Door dat luidop nadenken door de voorzitter en ermee te kennen geven wat je in eigen kring niet gewoon vindt, ontstaat de vrees voor partijdigheid. Ze geeft daarmee te kennen: in mijn kringen in dat niet zo en dus is het raar.
De voorzitter gaat dan verder met het bespreken van de tweede, nieuwe vertaling. Ze haalt dan de zin aan, als vader zegt: “Jongen, doe geen dinges meer, stop ermee.” De voorzitter zegt dan: “Ik stel vast dat het je niet gelukt is je vader duidelijk te maken dat ze helemaal verkeerd zitten.” Zij stelt dus vast dat het verzoeker niet gelukt zijn vader ervan te overtuigen dat hij onschuldig is. Dat gaat te ver. Dan heb je laten zien dat je al denkt te weten wat er is gebeurd.
2.1.2.12 Vervolgens heeft de raadsman van verzoeker gevraagd de voorzitter en de tolk vragen te mogen stellen naar aanleiding van de toen ontstane situatie en dat werd toegestaan.
De raadsman heeft gevraagd of het was opgevallen dat in de tweede vertaling drie punten zaten die niet in de eerste vertaling zaten, zoals het stuk van de vader, met de opmerking: doe voorlopig niks meer, en een ander stuk, waarin verzoeker zegt: ik heb er niks mee te maken. De raadsman mocht die twee zinnen, die er niet eerder waren, voorlezen. De raadsman heeft zich toen gericht tot de tolk en wilde weten hoe het kwam dat deze tolk meer had gehoord dan de eerste tolk. Daarbij is het woord ‘doof’ gebruikt in die zin, dat de raadsman de tolk heeft gevraagd: “Hoe kan het nu dat u dingen hoort die u wel heeft gehoord en de eerste tolk niet? Is hij doof?”
Het wordt vervolgens heel troebel en rommelig op de zitting; iedereen praat door elkaar heen. Het is dan inmiddels half vier geworden, iedereen kijkt naar de klok, en de raadsman wordt voortdurend onderbroken, zelfs op het moment dat hij nog doende is een vraag te formuleren. De raadsman had echter die ruimte gekregen en moet die ook benutten, temeer omdat de officier van justitie toen reeds meermalen te kennen had gegeven dat de tapgesprekken belangrijk waren. Voor het OM was het de trofee onder het bewijs.
De tolk probeert vervolgens op het betoog van de raadsman in te breken, waarop de raadsman tegen de tolk zegt: “Houd je mond.” Daarop heeft de voorzitter ingegrepen met de woorden: “Ho ho ho, mr. Stolk, ik ben hier de baas”. Daarop heeft de raadsman opgemerkt: “Ja, maar u grijpt niet in.” De voorzitter heeft de raadsman gemaand zijn toon te matigen.
De tolk zegt op een gegeven moment ook dat hij als tolk niet-essentiële onderdelen samengevat had vertaald. Wat hij essentieel vindt, vertaalt hij woordelijk. Dat is niet de taak van de tolk. Hij moet als een machine vertalen. De conclusies uit hetgeen op die manier is vertaald, dienen daarna ter zitting te worden getrokken.
2.1.2.13 De raadsman van verzoeker heeft vervolgens andermaal verzocht om aanhouding van de zaak. Er was één gesprek, met twee verschillende vertalingen, waartussen kennelijk moest worden gekozen.
Na beraad van de rechtbank zei de voorzitter: “Laat een ieder zijn standpunt innemen, bij requisitoir en pleidooi en dan hoort u het over 14 dagen.” Dat wil verzoeker niet; hij wil dat er eerst grondig onderzoek plaats vindt. Daarin ligt zijn belang en niet in een snelle afronding van zijn strafzaak op de zitting van die dag. Als er 14 dagen moet wordt gewacht op de beslissing van de rechtbank en daarna naar het gerechtshof moet worden gegaan, is tegen die tijd de straf al uitgezeten en is er geen belang meer om grondig te onderzoeken.
De raadsman heeft bij dit herhaalde verzoek om aanhouding tevens gevraagd om het inschakelen van een turkoloog, maar doelde daarbij veeleer op een deskundige in de Turkse taal. Het ging om het taalkundige deel en de vraag of er wellicht in figuurlijke zin was gesproken; een tolk derhalve, die de verschillen tussen de twee vertalingen kan uitleggen en waarom dat zo is. De voorzitter zei daarop: “Nee, dat gaat niet gebeuren.” De raadsman vroeg ook en opnieuw om de cd-rom met de gesprekken en om die te beluisteren op zitting. Het antwoord was: “Nee”. De officier van justitie had notabene toegezegd dat het gesprek op cd zou worden gebrand en zou worden beluisterd.
2.1.2.14 Al deze feiten en omstandigheden bijeen genomen, in combinatie met andere signalen, zoals het af en toe triomfantelijke stukje lichaamstaal van de voorzitter, leveren volgens verzoeker gronden op voor wraking en maken dat hij er geen vertrouwen in heeft dat de rechters zijn zaak grondig zullen onderzoeken en zijn zaak onbevooroordeeld zullen behandelen. Indien bij de rechters geen sprake was van vooringenomenheid, zou de behandeling van de zaak van verzoeker zijn aangehouden ten behoeve van nader onderzoek. Gedurende het verloop van de gehele zitting van 20 juli 2016 hebben de rechters geluisterd naar de wensen van de officier van justitie en niet naar verzoeker en zijn raadsman. Verzoeker is door dit alles overtuigd geraakt dat de rechters hem zullen veroordelen.