ECLI:NL:RBROT:2016:6189

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
506587 / HA RK 16-632
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot tapgesprekken en procesvoering

Op 10 augustus 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verdachte in een strafzaak. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.R. Stolk, verzocht om wraking van de rechters W.L. van der Bijl-de Jong, K.A. Baggerman en F.J.W.M. van Dooren. De gronden voor het wrakingsverzoek waren onder andere de wijze van bevragen door de rechters en de afwijzing van verzoeken om getuigen te horen en tapgesprekken ter zitting te beluisteren. De rechtbank oordeelde dat de wrakingsgronden niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechters partijdig waren. De rechtbank stelde vast dat de rechters hun taak naar behoren hadden uitgevoerd en dat de beslissingen die waren genomen, niet onbegrijpelijk waren. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af, waarbij werd benadrukt dat een onwelgevallige beslissing van de rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters en dat de verdachte niet op objectieve gronden kon stellen dat de rechters niet onpartijdig waren. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier J.A. Faaij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 506587 / HA RK 16-632
Beslissing van 10 augustus 2016
op het verzoek van
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
verzoeker,
advocaat mr. G.R. Stolk,
strekkende tot wraking van:
mr. W.L. van der Bijl-de Jong, mr. K.A. Baggermanen
mr. F.J.W.M. van Dooren, rechters respectievelijk rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiekrecht, team straf 2 (hierna: de rechters).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1.
Ter zitting van 20 juli 2016 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank, van welke kamer de rechters deel uitmaken, voortgezet de behandeling van de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak met parketnummer 10/750507-14.
1.2.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoeker wraking van de rechters verzocht.
1.3.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hierboven omschreven strafzaak, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
1.4.
Verzoeker, zijn raadsman, de rechters, alsmede de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 26 juli 2016.
1.5.
Ter zitting van 3 augustus 2016, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: verzoeker, zijn raadsman, rechter mr. Baggerman, alsmede officier van justitie mr. M.A. Boheur. Zij hebben ieder hun standpunt nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1.
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 juli 2016 heeft de raadsman van verzoeker – daartoe in de gelegenheid gesteld – als gronden van het wrakingsverzoek opgegeven:
“Ik heb bij het begin van de zitting gevraagd ons de tijd te geven om de tapgesprekken nader te beluisteren, de officier van justitie heeft ons overvallen met cruciaal bewijs. Vervolgens is er een tussenoplossing gekomen en daar ben ik in meegegaan. Het resultaat is nu dat ik geconfronteerd wordt met twee vertalingen. Ik heb de rechtbank nogmaals verzocht om aanhouding om de tijd te krijgen. Vast staat dat de tapgesprekken een essentieel bewijsmiddel zijn. Beide vertalingen worden door de verdediging betwist. Al ben je blind dan zie je nog dat er essentiële verschillen zijn. Naar objectieve maatstaven heb ik het gevoel dat mijn cliënt en ik niet de ruimte krijgen deze zaak met equality of arms te laten
afhandelen. We worden continu afgekapt en onderbroken en onder deze omstandigheden
kan het niet verder.”
2.1.2.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft de raadsman de gronden van het wrakingsverzoek nader toegelicht als volgt:
2.1.2.1 Ter zitting van 20 juli 2016 werd – na twee voorafgaande zittingen – de behandeling voortgezet van de strafzaken tegen vijf verdachten, waaronder verzoeker. De zaken van deze verdachten hangen nauw met elkaar samen en het is steeds de bedoeling geweest van rechtbank en Openbaar Ministerie om de zaken tegelijkertijd te berechten. Op de voorafgaande terechtzitting van 13 april 2016 was de behandeling van alle zaken al eens aangehouden omdat de verdachte [naam medeverdachte 1] niet was verschenen; hij was op weg naar de rechtbank betrokken geraakt bij een ongeluk en bevond zich in het ziekenhuis. De raadsman van verzoeker wilde die persoon doen horen als getuige in de zaak van verzoeker.
2.1.2.2 Op de zitting van 20 juli 2016 is sprake geweest van een opeenstapeling van gebeurtenissen, die hebben geleid tot het doen van het verzoek tot wraking. De aanleiding voor de wraking was niet alleen de beslissing van de rechters tot afwijzing van het verzoek om aanhouding ten behoeve van nader onderzoek. De raadsman was op het moment dat hij ter zitting gelegenheid kreeg tot het formuleren van de gronden van het wrakingsverzoek niet, althans niet goed in staat om alle voorafgaande gebeurtenissen, die tot het wrakingsverzoek aanleiding hadden gegeven, meteen en volledig weer te geven. De raadsman is bij het opgeven van de wrakingsgronden wel vollediger geweest dan in het proces-verbaal is opgenomen. Op de wrakingszitting heeft verzoeker ook nog de tijd en de ruimte om aan te geven welke feiten en omstandigheden bij elkaar de gronden van het wrakingsverzoek vormen.
2.1.2.3 Twee of drie dagen voor 20 juli 2016 presenteert de officier van justitie twee tap-gesprekken, afkomstig uit een ander onderzoek, met de vertaling van die gesprekken erbij. Het betreft stukken die dateren van drie à vier maanden voordien. Dan kan de verdediging zich daarop niet meer goed voorbereiden. In de beperkte tijd die toen nog resteerde tot aan de zitting voor bespreking van deze nieuwe stukken door verzoeker met zijn raadsman, werd duidelijk dat verzoeker de juistheid van de vertaling van de gesprekken betwistte.
2.1.2.4 Na aanvang van de terechtzitting van 20 juli 2016 verzocht de raadsman van de verdachte [naam medeverdachte 2] om aanhouding van zijn zaak, om reden dat deze de dag tevoren, bij aanvang van de reis terug naar Nederland, in Turkije was aangehouden en het land vooralsnog niet mocht verlaten. Daarbij deelde deze raadsman mee dat [naam medeverdachte 2] bij de behandeling van zijn zaak aanwezig wilde zijn en dat zijn cliënt zou gaan praten. De rechters hebben dat verzoek uiteindelijk ingewilligd en de zaak tegen [naam medeverdachte 2] is aangehouden.
2.1.2.5 Aansluitend aan het verzoek van de zijde van [naam medeverdachte 2] heeft de raadsman van verzoeker eveneens om aanhouding verzocht, waarbij hij te kennen gaf dat hij de tapgesprekken eerst op 17 juli 2016 had aangetroffen en zich daarmee overvallen voelt, dat verzoeker de juistheid van de vertalingen betwist, dat de raadsman de zogenaamde BOB-stukken, die tot de telefoontap hadden geleid, wil ontvangen, dat hij de gesprekken op een geluidsdrager gebrand wil hebben en eerst met verzoeker wil kunnen beluisteren en bespreken en dat hij wil dat de gesprekken op de zitting worden vertaald. De raadsman heeft daarbij de woorden ‘smerige vertaling’ gebruikt, hetgeen zich laat verklaren door het feit dat verzoeker niet blij was over de manier waarop in de vertaling van het gesprek een opmerking van hem aan zijn vader was verdraaid naar een bekentenis.
2.1.2.6 Dan volgt het eerste moment dat mede aanleiding heeft gegeven tot het wrakingsverzoek: de reactie van de voorzitter op dat verzoek van de verdediging: “Hoe kun je zeggen dat de vertaling niet goed is als je het niet hebt gehoord?” Verzoeker wil het gesprek juist kunnen beluisteren, omdat hij stelt dat hij nooit iets tegen zijn vader heeft gezegd op de wijze als in de vertaling is beschreven. Het is de toon waarop dat ging en de daaropvolgende beslissing van de rechtbank ten aanzien van het verzoek om aanhouding. Verzoeker voelt zich daardoor aangevallen. De rechters gaven aan dat de gang van zaken geen schoonheidsprijs verdiende, maar dat de tapgesprekken later die dag op cd-rom beschikbaar zouden zijn, zodat deze beluisterd zouden kunnen worden. Verzoeker stemt met deze gang van de zaken in, ervan uitgaande dat het gesprek op cd gebrand zou gaan worden – hetgeen op dat moment al gaande zou zijn – en dat de tapgesprekken op de zitting van die dag beluisterd zouden gaan worden, met iedereen erbij en dat zou worden bekeken of de vertaling van de gesprekken klopt.
2.1.2.7 Vervolgens wordt overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak. Het gaat om vijf verdachten, waarvan vier ter zitting aanwezig en die allemaal tot dan toe bijna niets hebben verklaard bij de politie. Op de zitting kun je een andere proceshouding krijgen en dat mag. Alle verdachten wilden op de zitting verklaren en – voor zover op 20 juli 2016 ter zitting aanwezig – hebben dat ook gedaan. Verzoeker heeft ter zitting ook verteld wat er is gebeurd. Zij hebben allen ter zitting hetzelfde verklaard.
Dan komt het tweede moment dat aanleiding gaf tot het wrakingsverzoek, namelijk waarop de voorzitter zegt: “Waarom heeft u dat niet bij de politie verteld?” Verzoeker heeft dat echter wel gedaan, in hoofdlijnen en dat heeft hij zo gedaan op advies van zijn advocaat. Het valt op dat de opmerking van de voorzitter op een verwijtende toon wordt gemaakt en dat verzoeker er op wordt aangevallen. Die bijtende toon is mede grond voor wraking.
2.1.2.8 Twee van de drie andere ter zitting als verdachte aanwezige personen hadden ter zitting gunstig verklaard over verzoeker. Dus de raadsman van verzoeker staat op een gegeven moment op en vraagt aan de voorzitter: “Ik wil drie getuigen doen horen, de twee die hier zojuist gunstig hebben verklaard over cliënt, en de persoon die nu nog in Turkije is.” Dan volgt het derde moment, als de voorzitter direct reageert met: “Wat is het belang? Er is toch niks belastends gezegd over [naam verzoeker]?” Daar gaat het echter niet om; er is door de twee medeverdachten iets ontlastends gezegd over verzoeker, in hun eigen strafzaak en door die personen als getuige te doen horen, kan die informatie ook in de zaak van verzoeker worden gebracht. Dat is in de zaak van verzoeker essentieel.
2.1.2.9 De beslissing van de rechters op dat verzoek tot het horen van drie getuigen vormt het derde moment: alleen de twee getuigen die ter zitting hebben verklaard zullen als getuige worden gehoord en de andere twee verdachten niet, waaraan wordt toegevoegd: “En houd het kort, we kijken naar de klok.” De afwijzende beslissing ten aanzien van het horen van [naam medeverdachte 2] als getuige werd gemotiveerd met de omstandigheid dat deze persoon bij politie en rechter-commissaris had gezegd als getuige niets te zullen zeggen. Die mededeling dateert echter van drie jaar eerder en door de raadsman van [naam medeverdachte 2] was gezegd dat ook [naam medeverdachte 2] wilde gaan verklaren.
2.1.2.10 Het vierde moment doet zich voor als alle vier de aanwezige verdachten ter zitting hun eigen verhaal hebben gedaan en hebben verteld waarom zij in de loods waren; allemaal waren zij daar toevallig aanwezig. De voorzitter zegt dan: “Ik denk even luidop na. Er is voor vier miljoen aan straatwaarde in een loods. Als ik eigenaar ben van die 4 miljoen aan handel, dan wil ik geen toevallige passanten in mijn loods.” Verzoeker zegt daarop: “Dan moet u mij niet aankijken. De eigenaar van de loods is hier niet, die is in Turkije. Nu belast u ons, ik voel mij aangevallen.” Dat zegt verzoeker op dat moment uit zichzelf. Verzoeker voelde zich op dat moment opnieuw aangevallen.
2.1.2.11 Aan het einde van de zittingsdag, na heel lang wachten, komt de tolk, die als enige de tapgesprekken op een geluidsdrager heeft gekregen en die een nieuwe vertaling van de twee gesprekken heeft gemaakt. Dan blijkt dat het gaat om één gesprek, met twee vertalingen, waartussen essentiële verschillen zijn. Verzoeker en zijn raadsman worden daarmee, voor de tweede keer op één dag, overrompeld.
Dan komt het volgend moment: de voorzitter pakt het gesprek van verzoeker met zijn vader, en dan is de vertaling: “Ik heb het samen met [naam] en de zijnen gedaan en was opgepakt weet je.” De vader vraagt: “Wie bedoel je?”, waarop verzoeker zegt: “De schoonzoon van [naam 2].” Verzoeker doet aldus zijn best om het zijn vader uit te leggen. Verzoeker spreekt niet zo goed Turks. Als hij op de vraag: “Wie is [naam]?” antwoordt met: “De schoonzoon van [naam 2]”, is dat om zijn vader uit te leggen met wie hij samen verdachte was. Hij zegt niet: “Ik deed het samen met [naam].”
De voorzitter vraagt verzoeker dan: “Je hebt toch gezegd dat je het hebt gedaan? En hoe weet je dat de schoonmoeder [naam 2] heet?” De verklaring voor dat laatste is dat zij bij [naam verzoeker] in de straat woont. De voorzitter zegt vervolgens letterlijk: “In mijn kringen weet je niet hoe de schoonmoeder van je vriend heet. Ik vind het raar dat je dat weet. Je vader weet ook wie [naam 2] is.” Die woorden van de voorzitter staan niet in het proces-verbaal van de zitting, maar zij heeft dat wel gezegd. Er staat in het betreffende deel van het proces-verbaal als verklaring van verzoeker: “U houdt mij voor dat ik mijn vader niet duidelijk maakte dat ze helemaal verkeerd zitten.” In essentie is dat hetzelfde, maar het is anders in het proces-verbaal opgenomen dan het ‘life’ ter zitting gebeurde.
Door dat luidop nadenken door de voorzitter en ermee te kennen geven wat je in eigen kring niet gewoon vindt, ontstaat de vrees voor partijdigheid. Ze geeft daarmee te kennen: in mijn kringen in dat niet zo en dus is het raar.
De voorzitter gaat dan verder met het bespreken van de tweede, nieuwe vertaling. Ze haalt dan de zin aan, als vader zegt: “Jongen, doe geen dinges meer, stop ermee.” De voorzitter zegt dan: “Ik stel vast dat het je niet gelukt is je vader duidelijk te maken dat ze helemaal verkeerd zitten.” Zij stelt dus vast dat het verzoeker niet gelukt zijn vader ervan te overtuigen dat hij onschuldig is. Dat gaat te ver. Dan heb je laten zien dat je al denkt te weten wat er is gebeurd.
2.1.2.12 Vervolgens heeft de raadsman van verzoeker gevraagd de voorzitter en de tolk vragen te mogen stellen naar aanleiding van de toen ontstane situatie en dat werd toegestaan.
De raadsman heeft gevraagd of het was opgevallen dat in de tweede vertaling drie punten zaten die niet in de eerste vertaling zaten, zoals het stuk van de vader, met de opmerking: doe voorlopig niks meer, en een ander stuk, waarin verzoeker zegt: ik heb er niks mee te maken. De raadsman mocht die twee zinnen, die er niet eerder waren, voorlezen. De raadsman heeft zich toen gericht tot de tolk en wilde weten hoe het kwam dat deze tolk meer had gehoord dan de eerste tolk. Daarbij is het woord ‘doof’ gebruikt in die zin, dat de raadsman de tolk heeft gevraagd: “Hoe kan het nu dat u dingen hoort die u wel heeft gehoord en de eerste tolk niet? Is hij doof?”
Het wordt vervolgens heel troebel en rommelig op de zitting; iedereen praat door elkaar heen. Het is dan inmiddels half vier geworden, iedereen kijkt naar de klok, en de raadsman wordt voortdurend onderbroken, zelfs op het moment dat hij nog doende is een vraag te formuleren. De raadsman had echter die ruimte gekregen en moet die ook benutten, temeer omdat de officier van justitie toen reeds meermalen te kennen had gegeven dat de tapgesprekken belangrijk waren. Voor het OM was het de trofee onder het bewijs.
De tolk probeert vervolgens op het betoog van de raadsman in te breken, waarop de raadsman tegen de tolk zegt: “Houd je mond.” Daarop heeft de voorzitter ingegrepen met de woorden: “Ho ho ho, mr. Stolk, ik ben hier de baas”. Daarop heeft de raadsman opgemerkt: “Ja, maar u grijpt niet in.” De voorzitter heeft de raadsman gemaand zijn toon te matigen.
De tolk zegt op een gegeven moment ook dat hij als tolk niet-essentiële onderdelen samengevat had vertaald. Wat hij essentieel vindt, vertaalt hij woordelijk. Dat is niet de taak van de tolk. Hij moet als een machine vertalen. De conclusies uit hetgeen op die manier is vertaald, dienen daarna ter zitting te worden getrokken.
2.1.2.13 De raadsman van verzoeker heeft vervolgens andermaal verzocht om aanhouding van de zaak. Er was één gesprek, met twee verschillende vertalingen, waartussen kennelijk moest worden gekozen.
Na beraad van de rechtbank zei de voorzitter: “Laat een ieder zijn standpunt innemen, bij requisitoir en pleidooi en dan hoort u het over 14 dagen.” Dat wil verzoeker niet; hij wil dat er eerst grondig onderzoek plaats vindt. Daarin ligt zijn belang en niet in een snelle afronding van zijn strafzaak op de zitting van die dag. Als er 14 dagen moet wordt gewacht op de beslissing van de rechtbank en daarna naar het gerechtshof moet worden gegaan, is tegen die tijd de straf al uitgezeten en is er geen belang meer om grondig te onderzoeken.
De raadsman heeft bij dit herhaalde verzoek om aanhouding tevens gevraagd om het inschakelen van een turkoloog, maar doelde daarbij veeleer op een deskundige in de Turkse taal. Het ging om het taalkundige deel en de vraag of er wellicht in figuurlijke zin was gesproken; een tolk derhalve, die de verschillen tussen de twee vertalingen kan uitleggen en waarom dat zo is. De voorzitter zei daarop: “Nee, dat gaat niet gebeuren.” De raadsman vroeg ook en opnieuw om de cd-rom met de gesprekken en om die te beluisteren op zitting. Het antwoord was: “Nee”. De officier van justitie had notabene toegezegd dat het gesprek op cd zou worden gebrand en zou worden beluisterd.
2.1.2.14 Al deze feiten en omstandigheden bijeen genomen, in combinatie met andere signalen, zoals het af en toe triomfantelijke stukje lichaamstaal van de voorzitter, leveren volgens verzoeker gronden op voor wraking en maken dat hij er geen vertrouwen in heeft dat de rechters zijn zaak grondig zullen onderzoeken en zijn zaak onbevooroordeeld zullen behandelen. Indien bij de rechters geen sprake was van vooringenomenheid, zou de behandeling van de zaak van verzoeker zijn aangehouden ten behoeve van nader onderzoek. Gedurende het verloop van de gehele zitting van 20 juli 2016 hebben de rechters geluisterd naar de wensen van de officier van justitie en niet naar verzoeker en zijn raadsman. Verzoeker is door dit alles overtuigd geraakt dat de rechters hem zullen veroordelen.
2.2.
De rechters hebben niet in de wraking berust.
Zij bestrijden deels de feitelijke grondslag van het verzoek en hebben overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1.
In de schriftelijke reactie van 26 juli 2016:
“Zoals uit het proces-verbaal van de zitting van 20 juli 2016 blijkt zijn de raadsman en zijn cliënt het niet eens met de beslissing van de rechtbank, waarbij het verzoek is afgewezen om de verdere behandeling van de zaak aan te houden teneinde een turkoloog te benoemen en hun de gelegenheid te geven om de betwiste tapgesprekken uit te luisteren.
Een voor de verdediging onwelgevallige beslissing van de rechtbank levert op zichzelf geen grond tot wraking op. Ook heeft zich geen omstandigheid voorgedaan waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de rechtbank jegens de verdachte [naam verzoeker] enige vooringenomenheid koesterde. De rechtbank heeft zich nog op geen enkele wijze uitgelaten over de waarde die zij aan de inhoud van de betwiste tapgesprekken c.q. vertalingen daarvan, zou hechten en was daar - gezien het stadium van de behandeling van de zaak - ook nog helemaal niet aan toe. Overigens heeft de raadsman ter zitting bij het benoemen van zijn gronden tot wraking ook niet aangegeven dat er sprake van vooringenomenheid zou zijn geweest, dan
wel dat hij de vrees daarvoor had.
Waar de raadsman als grond voor de wraking opvoert dat hij continu is onderbroken, merkt de rechtbank op dat dit niet juist is. Wel heeft de voorzitter de raadsman meermalen gevraagd begrip te hebben voor de positie van de tolk en niet van hem te verlangen dat hij vragen zou beantwoorden, die hij niet kán beantwoorden. Voorts heeft de voorzitter de raadsman verzocht zijn toon jegens de tolk enigszins te matigen. Ook dit kan naar onze mening geen grond tot wraking opleveren.
Voor het overige wordt volstaan met een verwijzing naar het proces-verbaal dat van de zitting is opgemaakt.”
2.2.2.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft rechter mr. Baggerman het standpunt van de gewraakte rechters nader toegelicht als volgt:
2.2.2.1 De tap-gesprekken zijn niet eerst op 20 juli 2016 aan het dossier van de strafzaak tegen verzoeker als verdachte toegevoegd, maar werden voorafgaand aan de zitting aan iedereen toegezonden. De betreffende e-mail is negen dagen voor de zitting verzonden. Het is voor niemand prettig als je kort voor de zitting nieuwe informatie krijgt, maar soms gaat dat zo. De raadsman van verzoeker kwam pas een week later terug van vakantie en was er maandag 17 juli 2016 pas weer. Dus hij zag de nieuwe stukken nog korter tevoren. Hij had nog wel gelegenheid gehad om die informatie voorafgaande aan de zitting met verzoeker te bespreken.
2.2.2.2 De door de raadsman ter zitting van 20 juli 2016 opgegeven gronden voor de wraking zijn door de griffier minutieus vastgelegd. De raadsman is daarbij niet onderbroken.
2.2.2.3 De eerste, nu aangevoerde grond voor de wraking was een opmerking van de voorzitter. Haar rol is leiding geven aan het onderzoek ter zitting. Aanleiding voor die opmerking was de mededeling van de raadsman van verzoeker dat er sprake was van een smerige vertaling; daar viel de voorzitter over. Verzoeker vond dat het gesprek niet goed was vertaald. De zaak was inmiddels voor de derde keer op zitting. Nu was weer een mede-verdachte niet aanwezig en daar waren wij als rechtbank niet blij mee. Je wilt wel op een bepaald moment verder en dan ga je belangen afwegen. Er was wel begrip voor de raadsman dat hij iets met de vertaling wilde. Er is gezocht naar een praktische oplossing, die recht deed aan alle belangen, namelijk de tolk-vertaler vragen of hij de tap-gesprekken wilde vertalen en dan die kwestie verder ter zitting bespreken. Ik herinner mij geen toezegging over het beluisteren van de gesprekken op zitting. Dat had ook weinig zin gehad; de rechters spreken geen Turks.
2.2.2.4 Op een bepaald moment heeft de voorzitter aan verzoeker en aan zijn mede-verdachten gevraagd waarom hij geen verklaring heeft afgelegd bij de politie. Ze hebben het recht te zwijgen en dat dient gerespecteerd te worden. Soms heb je als rechtbank het idee: je vertelt eerst nu ter zitting hoe het echt is gegaan. Had je dat al in een eerder stadium gedaan, dan kan de politie daarop ook nog verder rechercheren. Nu leidt dat alleen tot vervolg-zittingen. Dat mag je als behandelend rechter aan een verdachte vragen. Je ontzegt daarmee niet iemand zijn zwijgrecht.
2.2.2.5 Verzoeker meent dat al zijn verzoeken werden afgewezen. Dat is niet correct. Twee van de drie door de verdediging gevraagde getuigen werden gehonoreerd. Met betrekking tot [naam medeverdachte 2] was aangegeven dat hij op de zitting wel zou willen gaan verklaren. Hij had echter expliciet verklaard bij de rechter-commissaris: ik ga als getuige niks zeggen en later ook niet. Daar mag je als rechtbank op af gaan. En is door de rechters een afweging van belangen gemaakt en beslist dat het verzoek ten aanzien van [naam medeverdachte 2] werd afgewezen.
2.2.2.6 De raadsman heeft blijkens het proces-verbaal over zichzelf gezegd: ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is. Dat geldt ook voor rechters. Er zijn rechters die alles aanhoren, nauwelijks iets vragen en vervolgens gaan beslissen. Sommige rechters confronteren verdachten met ongerijmdheden in het dossier. Dat kan door een verdachte als vervelend worden ervaren, om dingen te moeten uitleggen. Je geeft daarmee echter ook ruimte voor die uitleg. Wellicht is het beter om dat zo te doen, in plaats van opeens veertien dagen later te horen wat de rechtbank vindt. Verzoeker zit er als verdachte en dan is het niet zo gek dat hij zich moet verantwoorden.
2.2.2.7 Het op 20 juli 2016 door de aanwezige tolk-vertaler laten maken van een nieuwe vertaling van de tap-gesprekken leek een praktische oplossing en wij hadden de indruk dat de raadsman zich daarin kon vinden.
2.2.2.8 Het vertalen van de twee tapgesprekken heeft wel twee uren geduurd. Toen de nieuwe vertaling van de afgeluisterde tapgesprekken beschikbaar was gekomen, heeft de voorzitter inderdaad iets gezegd over een opmerking van de vader tijdens dat gesprek, zoals die opmerking was opgenomen in de tweede vertaling: “Doe geen domme dingen.” De voorzitter heeft verzoeker iets gevraagd in de trant van: “Wat zou je vader daarmee bedoelen? Had je zelf het idee domme dingen te hebben gedaan?”
In beide vertalingen stond dat verzoeker zei: Ik had het toch gedaan met de schoonzoon van [naam 2]. Dat heeft de voorzitter ook voorgehouden en zij heeft gevraagd: Hoe moeten wij dat zien? Zij heeft niet gevraagd: Je hebt toch gezegd dat je het hebt gedaan? Verzoeker kon vervolgens reageren.
In de tweede vertaling stond opeens een opmerking, die verzoeker zou hebben gemaakt en die in de eerste vertaling niet stond: “Ik heb er niks mee te maken.” Dat was voor verzoeker en zijn raadsman denk ik verheugend. Denkbaar is dat de raadsman in zijn pleidooi had gezegd: dat is een belangrijke opmerking, aan die tweede vertaling moeten we belang toekennen, of aan geen van beide vertalingen moet belang worden toegekend, vanwege de verschillen. Maar daar waren wij nog niet aan toe.
De voorzitter heeft niets laten blijken over de waarde van het gesprek als bewijs en voor de schuldvraag; zij heeft zeker geen conclusies getrokken.
2.2.2.9 De raadsman is op zeker moment boos geworden. Hij is zeker niet voortdurend onderbroken. De voorzitter heeft de raadsman wel aangesproken, omdat hij offensief, zelfs intimiderend was naar de vertaler: hij wees naar hem, hij sprak op luide toon, alsof de tolk zich moest verantwoorden voor de verschillen tussen de twee vertalingen. Dat geeft geen pas. De voorzitter heeft de raadsman gezegd dat hij niet naar de tolk moest wijzen en niet moest schreeuwen. Je bent als rechtbank gastheer voor degenen die er zijn. De rechters vonden het gepast de tolk in bescherming te nemen en te verwachten dat hij met respect werd behandeld. Daarbij moet worden opgemerkt dat de aanvankelijk voor de zitting van 20 juli 2016 opgeroepen tolk niet bleek te zijn verschenen en de ter zitting aanwezige tolk was op het laatste moment benaderd. Je kunt zo iemand wel ter verantwoording roepen over verschillen, maar die verschillen kan hij ook niet verklaren, ook niet als er drie of vier keer naar wordt gevraagd. Je kunt 100 vertalers vragen te vertalen, maar dat zal nooit twee exact dezelfde vertalingen opleveren. Je kunt er als verdediging bij pleidooi aandacht aan schenken, maar de rechters waren nog niet toegekomen aan het wegen van de tap-gesprekken in het kader van de bewijsvraag.
2.2.2.10 De raadsman heeft vervolgens aan de tolk gevraagd te vertellen wat verzoeker had bedoeld te zeggen toen hij zijn vader dit zo vertelde. Dat kon de tolk niet beantwoorden. Dat heeft de voorzitter ook gezegd. De tolk zou zich volgens de raadsman onwelvoeglijk hebben gedragen. Daar heb ik geen herinnering aan. De tolk bleef heel rustig, ondanks het feit dat hij door de raadsman heel stevig werd aangepakt.
2.3.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, waarbij zij – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende heeft meegedeeld:
2.3.1.
Ter zitting heb ik niet gezegd dat de twee nieuw toegevoegde tapgesprekken essentieel bewijs waren. De raadsman zei uit zichzelf: Ja, hier staat dat hij het heeft gedaan. Die conclusie die de raadsman er meteen aan verbond, lag klip en klaar op tafel. Ik heb wel gezegd dat ik het een interessant gesprek vond. De inhoud kan als belastend worden beoordeeld.
2.3.2.
In de zitting is heel veel aandacht besteed aan het bieden van gelegenheid om te reageren op de inhoud van de gesprekken. Er is geen toezegging gedaan om de gesprekken ter zitting nogmaals te beluisteren.
2.3.3.
Ik heb de tolk op voorhand meegedeeld dat hij niet alles van de twee tapgesprekken letterlijk hoefde uit te werken, anders zou hij nog veel langer bezig zijn geweest dan nu het geval is geweest. Ik heb hem gezegd: niet letterlijk alles vertalen daar waar het gaat om de bezigheden van de gesprekspartners op het moment dat het gesprek werd gevoerd. Deze tolk wist natuurlijk wel – hij had al het nodige gehoord ter zitting van die dag – waar het om zou gaan: een incident uit het verleden. De tolk was niet beïnvloed met betrekking tot de inhoud van de gesprekken.
2.3.4.
Op enig moment was de sfeer in de zittingszaal niet meer aangenaam. De door de raadsman geformuleerde onderzoekswensen werden door de rechtbank tot op zekere hoogte niet ingewilligd; op onderdelen wel: aan de tolk mochten vragen worden gesteld. Maar er kwamen ook vragen die de tolk niet kon beantwoorden, zoals over wat verzoeker duidelijk had willen maken aan zijn vader. Dat is zowel door mij als door de rechters duidelijk gemaakt: dat is iets voor bij pleidooi en de zitting kan verder.
2.3.5.
Een onwelgevallige beslissing van de rechtbank is geen grond voor wraking. Objectief gezien is niet vast te stellen dat door de rechters ter zitting uitspraken zijn gedaan dan wel veroordelende bewoordingen zijn gebruikt. Met de tweede uitwerking van de tap-gesprekken is recht gedaan aan de belangen van de verdediging. De beslissing om de gesprekken niet ter zitting te beluisteren is geen beslissing die wraking rechtvaardigt.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge hetgeen is bepaald in artikel 513, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering dient het wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend zijn geworden, terwijl het derde lid van genoemd wetsartikel voorschrijft dat alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen.
Hieruit volgt dat bij de beoordeling van het wrakingsverzoek in beginsel alleen die gronden kunnen worden betrokken, die door verzoeker ter zitting van 20 juli 2016 zijn voorgedragen en niet de gronden die verzoeker eerst ter zitting van de wrakingskamer heeft aangevoerd, temeer nu rechter mr. Baggerman in dit verband heeft meegedeeld – hetgeen verzoeker niet heeft betwist – dat de door de raadsman ter zitting opgegeven wrakingsgronden minutieus zijn vastgelegd en de raadsman daarbij niet is onderbroken.
In dit geval ziet de rechtbank echter voldoende aanleiding om de eerst ter zitting van de wrakingskamer mede aan de wraking ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden mede in de beoordeling te betrekken om reden dat de raadsman van verzoeker heeft meegedeeld op 20 juli 2016 niet, althans niet goed in staat te zijn geweest alle wrakingsgronden aanstonds en volledig te produceren, hetgeen niet onaannemelijk voorkomt nu hij dit diende te doen aan het slot van een langdurige en enigszins turbulent verlopen terechtzitting. Daarnaast is in aanmerking genomen dat rechter mr. Baggerman ter zitting van de wrakingskamer tegen het aanvoeren van de nieuwe wrakingsgronden geen bezwaar heeft gemaakt en in staat is gesteld en in staat is gebleken op de eerst op die zitting aangevoerde wrakingsgronden uitvoerig in te gaan en het standpunt van de gewraakte rechters daaromtrent te verwoorden. Tenslotte is meegewogen dat ook de officier van justitie in dit opzicht geen bezwaren heeft geuit en haar standpunt ten aanzien van alle door verzoeker aangevoerde wrakingsgronden heeft kunnen geven.
3.2.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.3.
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter/de rechters door hun persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig zijn.
3.4.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechters jegens hem een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.5.
Daarbij moet vooropgesteld worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
3.6.
Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.7.
Dat kan voorts anders zijn indien de motivering van de aangevochten beslissing erop duidt dat de rechter zijn beslissing (mede) heeft gebaseerd op (betwiste doch) door hem reeds vastgestelde feiten of op een reeds gevormd oordeel omtrent vragen die eerst bij eindbeslissing aan de orde dienen te komen. Dan immers is een (al dan niet begrijpelijke) beslissing kennelijk ingegeven door vooringenomenheid, althans kan de vrees daarvoor dan objectief gerechtvaardigd zijn.
3.8.
De wrakingskamer is van oordeel dat een en ander niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.9.
De hiervoor onder 2.1.2.6, 2.1.2.7, 2.1.2.8, 2.1.2.10 en 2.1.2.11 weergegeven gronden van het wrakingsverzoek zien in de kern op de wijze waarop verzoeker ter zitting door de rechters, meer in het bijzonder door de voorzitter van de meervoudige strafkamer, is bevraagd en met de inhoud van stukken uit het dossier, met name de inhoud van de nieuw ingebrachte tap-gesprekken, geconfronteerd is geworden. De hiervoor onder 2.1.2.12 weergegeven grond van het wrakingsverzoek ziet in de kern op de wijze waarop de voorzitter de orde ter zitting heeft bepaald.
Uit hetgeen omtrent deze grieven blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 juli 2016 en door verzoeker en de gewraakte rechters in aanvulling is toegelicht, kan geen aanwijzing worden afgeleid voor het oordeel dat sprake is geweest van een gebrek aan onpartijdigheid, dan wel van een daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde vrees van verzoeker. Immers, het behoort tot de taak van de zittende rechters en in de eerste plaats van de voorzitter van de strafkamer om leiding te geven aan het onderzoek ter zitting, de orde op die zitting te bewaken en in dat opzicht in te grijpen indien die goede orde wordt bedreigd. Daartoe behoort het voorhouden aan de verdachte van de inhoud van het dossier en met name van die stukken die tot het bewijs van de tenlastelegging zouden kunnen worden benut, de verdachte daaromtrent kritisch te bevragen en daarbij de verdachte gelegenheid te bieden op de inhoud van die stukken en de daarover gestelde vragen te reageren. Aan die taak is door de rechters en met name door de voorzitter uitvoering gegeven en niet is gebleken of aannemelijk geworden dat daarbij door de rechters zodanig is gehandeld dat sprake was van een aanwijzing in voormelde zin. Denkbaar is dat de verdachte zich door de kritische wijze van bevragen door de rechters door hen ‘aangevallen’ heeft gevoeld, maar dat is inherent aan de positie van de verdachte ter terechtzitting en moet worden verklaard uit het onderzoek naar de schuldvraag op basis van hetgeen hem ten laste wordt gelegd.
3.10.
De hiervoor onder 2.1.2.6, 2.1.2.9 en 2.1.2.13 weergegeven wrakingsgronden zijn in de kern terug te voeren op het standpunt van verzoeker dat hij het niet eens is met de aldaar verwoorde beslissingen van de rechters ter zitting van 20 juli 2016 en dat uit die beslissingen blijkt van vooringenomenheid van de rechters.
3.11.
Wat betreft de onder 2.1.2.6 omschreven beslissing kan niet met vrucht een beroep worden gedaan als grond voor wraking, nu die beslissing ter zitting tot stand is gekomen met de instemming van de zijde van verzoeker om nog die dag de twee tap-gesprekken opnieuw te doen vertalen door de ter zitting aanwezige tolk-vertaler. De rechtbank kan zich daarbij overigens niet aan de indruk onttrekken dat zich tussen verzoeker en zijn raadsman enerzijds en de rechters anderzijds een misverstand heeft voorgedaan in die zin, dat verzoeker en zijn raadsman dachten dat de gesprekken nog die dag ter zitting zouden worden afgeluisterd, terwijl de rechters dat niet hadden beslist.
3.12.
Ten aanzien van de onder 2.1.2.9 en 2.1.2.13 weergegeven grieven wordt verwezen naar hetgeen in rechtsoverwegingen 3.5 tot en met 3.7 is verwoord als uitgangspunten voor de beoordeling van een wrakingsverzoek op basis van een processuele beslissing van de rechter.
Deze beslissingen van de rechters zijn naar het oordeel van de rechtbank niet onbegrijpelijk.
Immers, de afwijzing van het verzoek van de verdediging tot het horen van de mede-verdachte [naam medeverdachte 2] als getuige was door hen gemotiveerd met de verwijzing naar de verklaringen van [naam medeverdachte 2], afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris, dat hij – indien hij als getuige zou worden gehoord – niets zou verklaren. De omstandigheid dat sinds het tijdstip waarop [naam medeverdachte 2] dit had verklaard geruime tijd was verlopen, alsmede de omstandigheid dat [naam medeverdachte 2] nadien bij monde van zijn raadsman kenbaar had gemaakt ter zitting te willen verschijnen en aldaar te willen gaan verklaren, maakt dat niet anders. Uit die mededelingen valt immers niet af te leiden dat [naam medeverdachte 2] inmiddels ook bereid was om als getuige in de zaken van zijn medeverdachten te gaan verklaren.
Ook de beslissing tot afwijzing van het verzoek van de verdediging tot het ter zitting afluisteren van de twee nieuw ingebrachte tap-gesprekken en het inschakelen van een turkoloog zijn niet onbegrijpelijk. Op het moment waarop de rechters deze beslissing namen, waren er twee vertalingen van die gesprekken – vervaardigd door twee verschillende beëdigde tolk-vertalers – voorhanden en gaven de rechters te kennen eerst de officier van justitie in haar requisitoir, alsmede de verdediging in haar pleidooi gelegenheid te willen geven zich over deze nieuw ontstane situatie uit te laten. Pas daarna zou de rechtbank haar oordeel gaan geven. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat de rechters niet meer openstonden voor nader onderzoek naar de tap-gesprekken; immers, indien zij tot het oordeel zouden komen dat nader onderzoek ter zake noodzakelijk is, zou daartoe ook bij tussenvonnis kunnen worden besloten. De omstandigheid dat de rechters niet aanstonds ter zitting en zonder eerst requisitoir en pleidooi aan te horen tot dat nadere onderzoek hebben besloten, vormt derhalve geen aanwijzing voor gebrek aan onpartijdigheid, of voor een naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde vrees voor dat gebrek.
3.13.
De omstandigheid dat sommige van de door de rechters dan wel de voorzitter tijdens de bevraging van verzoeker gestelde vragen en gemaakte opmerkingen en/of, uitgesproken processuele beslissingen door verzoeker zijn ervaren als zijnde uitgesproken op ‘een bijtende toon’, maakt het voorgaande niet anders, temeer nu het terechtstaan als verdachte van een strafbaar feit met zich brengt dat die persoon onderwerp vormt van een indringend en kritisch onderzoek.
3.14.
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. W.L. van der Bijl-de Jong, mr. K.A. Baggerman en mr. F.J.W.M. van Dooren.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter, mr. P.C. Santema en
mr.drs. E. van Schouten, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 augustus 2016 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. G.R. Stolk
- mr. W.L. van der Bijl-de Jong
- mr. K.A. Baggerman
- mr F.J.W.M. van Dooren
- mr. M.A. Boheur