ECLI:NL:RBROT:2016:6149

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
501300 / HA RK 16-362
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juni 2016 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H. Aalmoes. Het verzoek was gericht tegen mr. M.K. Asscheman-Versluis, senior rechter in de rechtbank Rotterdam. De wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechter door een e-mail aan de officier van justitie, verzonden op 10 mei 2016, de schijn van vooringenomenheid had gewekt. In deze e-mail had de rechter aangekondigd de bevoegdheid van de rechtbank ter terechtzitting aan de orde te stellen, wat volgens de verzoeker de indruk wekte dat de rechter de officier van justitie had geholpen bij het wijzigen van de tenlastelegging.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid was. De rechter had de officier van justitie vooraf geïnformeerd over haar voornemen om de bevoegdheid van de rechtbank te toetsen, wat een gebruikelijke procedure is. De rechtbank oordeelde dat de e-mail geen invloed had op het onderzoek naar de bevoegdheid van de rechtbank en dat de verdediging voldoende gelegenheid had om zich uit te laten over de tenlastelegging.

De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzingen opleverden voor vooringenomenheid van de rechter. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard en afgewezen. De beslissing werd uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de betrokken rechters aanwezig waren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 501300 / HA RK 16-362
Beslissing van 16 juni 2016
op het verzoek van
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
verzoeker,
advocaat mr. M.H. Aalmoes,
strekkende tot wraking van:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiekrecht, team straf 2 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter terechtzitting van 11 mei 2016 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank, van welke kamer de rechter voorzitter was, een aanvang gemaakt met de behandeling van de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak met parketnummer 10-203481-15.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsvrouw van verzoeker wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hiervoor omschreven strafzaak, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoeker, zijn raadsvrouw, de rechter, alsmede de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 23 mei 2016, met bijlagen.
Ter zitting van 2 juni 2016, waar het wrakingsverzoek is behandeld, is de raadsvrouw van verzoeker verschenen. Zij heeft aan de hand van een pleitnota het standpunt van verzoeker nader toegelicht.
De rechter en de officier van justitie zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
Behalve van de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van het door de officier van justitie bij brief van 16 mei 2016 ingezonden standpunt van het openbaar ministerie.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Na het uitroepen van de zaak ter terechtzitting van 11 mei 2016 vorderde de officier van justitie een wijziging tenlastelegging. Vervolgens deelde de rechter mee dat zij de officier van justitie voorafgaand aan de zitting een e-mail had gestuurd. In die e-mail van 10 mei 2016 heeft de rechter aan de officier van justitie kenbaar gemaakt dat zij aan de officier van justitie zal vragen waarom de rechtbank Rotterdam bevoegd is. De rechter heeft daarbij tevens te kennen gegeven dat in de tenlastelegging is opgenomen dat het feit is begaan in [adres] en dat de verdachte ook woonachtig is in [adres].
2.1.2
Krachtens artikel 348 Sv onderzoekt de rechtbank op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting haar bevoegdheid tot kennisneming van het ten laste gelegde feit. In artikel 349 Sv is bepaald dat, indien het onderzoek in het voorgaande artikel bedoeld daartoe aanleiding geeft, de rechtbank haar onbevoegdheid uitspreekt.
2.1.3
In haar e-mail aan de officier van justitie heeft de rechter - impliciet - aangegeven dat zij
bij een ongewijzigde tenlastelegging de onbevoegdheid van de rechtbank Rotterdam om
van dit feit kennis te nemen zou moeten uitspreken. Dit is een einduitspraak, krachtens artikel 138 Sv. In de onderhavige casus zou bij een ongewijzigde tenlastelegging de rechtbank zich niet bevoegd moeten verklaren om van de zaak kennis te nemen en is de zaak zoals door de officier van justitie op basis van deze dagvaarding [aangebracht] tot een einde gekomen.
Door de e-mail van 10 mei 2016 heeft de rechter de officier van justitie op eigen initiatief
gewezen op een fout in de tenlastelegging.
2.1.4
Het is vaste jurisprudentie dat het ongevraagd / op eigen initiatief wijzen op een fout in de
tenlastelegging getuigt van vooringenomenheid en de toets der kritiek niet kan doorstaan,
immers hierdoor kan bij verzoeker de indruk zijn gewekt dat de rechtbank de officier van
justitie wilde helpen althans wilde behoeden voor een fout in de tenlastelegging die aan
een bewezenverklaring in de weg zou (kunnen) staan. Bij verzoeker is de objectief
gerechtvaardigde vrees kunnen ontstaan, althans de schijn kan zijn gewekt dat bij de
rechter sprake was van vooringenomenheid.
2.1.5
Verzoeker acht het versturen van de e-mail aan de officier van justitie door de rechter een
teken van vooringenomenheid. Dat ieder voorafgaand contact tussen rechtbank en openbaar ministerie verboden is, heeft verzoeker niet gezegd. De e-mail heeft betrekking op een van de vragen in artikel 348 Sv en te nemen beslissingen in de zin van artikel 349 Sv en uit dien hoofde wekt de e-mail een schijn van vooringenomenheid bij de rechter.
Door de e-mail te versturen nog voordat de zaak is uitgeroepen en nog voordat er een aanvang met de behandeling van de zaak is gemaakt, wordt de vooringenomenheid van de rechter versterkt, doordat hiermee kan worden aangegeven dat de officier van justitie is gesouffleerd. Immers, niet kan nu nog zonder meer worden aangenomen dat de officier van jjustitie eigener beweging is overgegaan tot het wijzigen van de tenlastelegging.
Dat het niet de bedoeling is geweest van de rechter om die schijn te wekken doet niet ter
zake, alhoewel de vraag is waarop de e-mail anders betrekking kan hebben gehad dan de
mogelijkheid tot wijziging van de tenlastelegging.
2.1.6
Voor wraking is voldoende dat voorstelbaar is dat bij verzoeker de indruk zou kunnen ontstaan dat de rechter de officier van justitie wilde helpen, althans wilde behoeden voor een fout c.q. onduidelijkheid in de tenlastelegging. Nu deze indruk is gewekt, is de handelwijze - het voorafgaand aan de zitting sturen van een e-mail - niet gepast en schadelijk voor het vertrouwen in de onafhankelijke rechtspraak en de belangen van verzoeker.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
Ik was als voorzitter betrokken bij de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker ter terechtzitting van 11 mei 2016. Ik heb op 10 mei 2016 een e-mail aan de
officier van justitie gestuurd, inhoudende:
“…….
Geachte officier van justitie,
Ik ben voornemens morgen op de zitting aan u te vragen waarom de rechtbank Rotterdam in deze zaak bevoegd is. Ten laste is gelegd dat feit is begaan in [adres], verdachte woont ook in [adres].
Met vriendelijke groet,
…….”
2.2.2
Ik heb deze e-mail aan de officier gezonden omdat ik haar tevoren in kennis wilde stellen van mijn voornemen om op de zitting de ambtshalve te toetsen bevoegdheidsvraag aan de orde te stellen en om uit doelmatigheidsoogpunt een eventuele onnodige behandeling voor te zijn. Dit is een gebruikelijke gang van zaken en gebeurt ook in andere zaken.
2.2.3
Ik heb in het dossier geen stelbrief van de raadsvrouw aangetroffen. Om die reden heb ik geen kopie van de e-mail aan de raadsvrouw gestuurd. Op de zitting heb ik echter, onmiddellijk na de voordracht van de zaak en de vordering tot wijziging van de tenlastelegging, mededeling gedaan van de door mij verzonden e-mail. Ik heb daarmee zo transparant mogelijk willen handelen.
2.2.4
Van enige vooringenomenheid van mijn kant jegens verzoeker of de schijn daarvan is geen sprake. Het is nimmer mijn bedoeling geweest de officier van justitie te souffleren om een wijziging van de tenlastelegging in te dienen. Mijn mail was daarop niet gericht en bevat daarvoor geen enkel aanknopingspunt. Verzoeker is van mening dat ieder voorafgaand contact tussen rechtbank en openbaar ministerie verboden is.
2.3
De officier van justitie heeft meegedeeld van oordeel te zijn dat het verzoek ongegrond dient te worden verklaard.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.5
Uitgangspunt is dat de rechter, die een strafzaak tegen een verdachte te behandelen heeft, de onderwerpen onderzoekt zoals geformuleerd in artikel 348 Sv, waaronder de bevoegdheid van de rechtbank tot kennisneming van het tenlastegelegde feit. Dat onderzoek heeft de rechter volgens genoemd wetsartikel te verrichten op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
3.6
Gegeven dat uitgangspunt is gebruikelijk en geaccepteerd dat de rechter, bij wie vragen zijn opgekomen ten aanzien van de bevoegdheid van de rechtbank, die vragen ter terechtzitting aan de orde stelt en zowel de officier van justitie als de verdediging in de gelegenheid stelt zich daarover uit te laten.
Eveneens is gangbare praktijk en algemeen geaccepteerd dat de bevoegdheid van de rechtbank – zo daaromtrent geen vragen rijzen – ter terechtzitting geheel onbesproken blijft, hetgeen in het leeuwendeel der zaken het geval is.
3.7
In het onderhavige geval heeft de rechter door middel van haar e-mail van 10 mei 2016 aan de officier van justitie aangekondigd de bevoegdheid van de rechtbank ter terechtzitting aan de orde te zullen stellen, waarbij zij heeft aangegeven welke omstandigheden uit de tenlastelegging haar daartoe aanleiding gaven.
Voor de stelling van verzoeker dat de rechter daardoor de officier van justitie heeft ingegeven een wijziging van de tenlastelegging te vorderen is noch in de tekst van dat
e-mailbericht, noch op andere wijze een aanknopingspunt te vinden. Het e-mailbericht doet verder niets af aan het onderzoek ten aanzien van de bevoegdheid van de rechtbank tot kennisnemen van het tenlastegelegde feit, dat ter terechtzitting nog zou gaan plaatsvinden en evenmin aan de mogelijkheid van de verdediging om zich daaromtrent ter zitting uit te laten. Een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter kan daardoor niet bij verzoeker zijn gewekt.
3.8
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst af het verzoek tot wraking van mr. M.K. Asscheman-Versluis.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. W.J.J. Wetzels en mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2016 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. M.H. Aalmoes
- mr. M.K. Asscheman-Versluis
- mr. J. Boender