In deze zaak heeft de kantonrechter op 15 juli 2016 uitspraak gedaan over het verzoek van de Vereniging voor Christelijk Voortgezet Onderwijs te Rotterdam (CVOR) tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder], die sinds 1 september 2010 als conciërge werkzaam was. CVOR heeft het verzoek gebaseerd op disfunctioneren van [verweerder], waarbij zij stelde dat er al vanaf het begin van het dienstverband sprake was van slecht functioneren. Ondanks herhaalde gesprekken en begeleiding heeft [verweerder] niet de gewenste verbeteringen laten zien. De kantonrechter heeft vastgesteld dat CVOR voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [verweerder] niet voldeed aan de eisen die aan zijn functie gesteld mochten worden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 sub d BW gerechtvaardigd is, en dat de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] geen belemmering vormt voor de ontbinding. De arbeidsovereenkomst is ontbonden per 1 oktober 2016, en CVOR is veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 4.955,05 aan [verweerder]. De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien om een billijke vergoeding toe te kennen, aangezien er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.