ECLI:NL:RBROT:2016:6094

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 mei 2016
Publicatiedatum
5 augustus 2016
Zaaknummer
4754470 CV EXPL 16-2501
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van bemiddelingskosten huur woonruimte

In deze zaak vorderen drie eisers, die gezamenlijk een huurwoning zochten, de terugbetaling van bemiddelingskosten die zij aan de makelaar MVM hebben betaald. De eisers hebben in totaal € 2.631,25 aan MVM betaald, waarvan € 756,25 aan bemiddelingskosten. De eisers stellen dat deze kosten onverschuldigd zijn betaald, verwijzend naar een uitspraak van de Hoge Raad van 16 oktober 2015, waarin werd geoordeeld dat bemiddelingskosten niet verschuldigd zijn als de huurder niet zelf een bemiddelingsopdracht heeft gegeven. De kantonrechter heeft vastgesteld dat alleen eiser 1 een overeenkomst met MVM heeft getekend, terwijl de overeenkomsten van eiser 2 en eiser 3 niet zijn overgelegd. Hierdoor zijn de vorderingen van eiser 2 en eiser 3 afgewezen.

De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat MVM wel degelijk als bemiddelaar heeft opgetreden en dat eiser 1 recht heeft op terugbetaling van de bemiddelingskosten. De kantonrechter heeft de vordering van eiser 1 toegewezen en MVM veroordeeld tot betaling van € 893,51, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 januari 2016. Daarnaast is MVM ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser 1. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter L.J. van Die op 13 mei 2016.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 4754470 CV EXPL 16-2501
uitspraak: 13 mei 2016
vonnis van de kantonrechter zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van

1.[eiser 1], wonende te [plaatsnaam],

2.
[eiser 2],wonende te [plaatsnaam] en
3.
[eiser 3],wonende te [plaatsnaam],
eisers,
gemachtigde: M.J.H. Jongeneel L.L.B. te Sliedrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
Wonen MVM B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: de heer [S.], directeur en eigenaar.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eisers].” en “MVM”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het inleidend exploot van dagvaarding van 11 januari 2016 met 3 producties;
  • het schriftelijk antwoord;
  • het tussenvonnis van 1 februari 2016 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van de op 15 april 2016 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
De kantonrechter heeft bepaald dat heden vonnis wordt gewezen.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen – voor zover thans van belang – het volgende vast:
2.1.
MVM is een makelaarskantoor en bemiddelt bij handel en de huur of verhuur van onroerend goed. Bij haar werkzaamheden maakt zij, onder meer, gebruik van haar website met een woningaanbod.
2.2.
[eisers]. zochten een zelfstandige huurwoning in Rotterdam. Op de website van MVM vonden zij een woning. Zij hebben contact gezocht met MVM en dat heeft geleid tot een bezichtiging van deze woning. De woning is door hen niet gehuurd, waarna zij wekelijks een overzicht van het woningaanbod van MVM kregen toegestuurd per e-mail. Uit een van deze overzichten hebben zij een woning uitgezocht en bezichtigd. Toen zij de woning wilden huren kregen zij een voorovereenkomst voorgelegd ter ondertekening.
Na ondertekening hebben [eisers]. de bezichtigde woning kunnen huren. Pas op dat moment bleek wie de verhuurder zou zijn.
2.3.
[eisers]. hebben € 2.631,25 aan MVM betaald, waaronder € 756,25 aan bemiddelingskosten, inclusief BTW.
2.4.
Op 14 december 2015 heeft de gemachtigde van [eisers]. gesommeerd tot terugbetaling van de betaalde vergoeding.

3.De stellingen van partijen

3.1.
[eisers]. vorderen betaling van een bedrag van € 978,26 te verhogen met wettelijke handelsrente, zijnde de betaalde vergoeding, buitengerechtelijke kosten en handelsrente tot 6 januari 2016.
Zij stellen dat zij de bemiddelingskosten onverschuldigd hebben betaald op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 16 oktober 2015 en diverse andere uitspraken van rechters. Zij zijn afgeschermd van de verhuurder, hebben nimmer een bemiddelingsopdracht gegeven en er is nimmer sprake geweest van een zoekopdracht, nu zij zelf een woning hebben aangedragen. Tussen partijen is de wettelijke handelsrente van toepassing.
3.2.
MVM voert een kort inhoudelijk verweer. Zij betwist dat de betaling onverschuldigd is gedaan. [eisers]. hebben ervoor gekozen MVM te laten bemiddelen en daar hoort een beloning bij. MVM trad niet op voor de eigenaar.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De kantonrechter stelt eerst vast of de drie eisers gezamenlijk dan wel ieder voor zich deze vordering wel kunnen instellen jegens MVM.
Blijkens de ondertekende overeenkomst met MVM is in elk geval [eiser 1] daartoe gerechtigd nu daaruit blijkt dat hij MVM opdracht geeft voor het aangaan van de huurovereenkomst en waarin hij zich tot betaling van de bemiddelingsvergoeding verplicht.
De beide andere eisers, te weten [eiser 2] en [eiser 3], stellen weliswaar dat zij ook een dergelijke overeenkomst hebben getekend, maar deze overeenkomsten zijn niet door hen in het geding gebracht. De gemachtigde heeft afgezien van het alsnog overleggen van deze overeenkomsten. Daardoor staat niet vast dat [eiser 2] en [eiser 3] ook een bemiddelingsovereenkomst zijn aangegaan met MVM.
De grondslag van de vordering is ten aanzien van [eiser 2] en [eiser 3] niet komen vast te staan en de vorderingen die zij hebben ingesteld worden afgewezen.
4.2.
[eiser 1] stelt dat hij geen loon verschuldigd is, omdat sprake is van het dienen van twee heren. Bij de beoordeling van deze stelling is het arrest dat de Hoge Raad op
16 oktober 2015 heeft gewezen van belang (ECLI:NL:HR:2015:3099).
De Hoge Raad heeft, in antwoord op pre-judiciële vragen, geoordeeld:
in beginsel heeft een overeenkomst tussen de verhuurder en de bemiddelaar waarbij de verhuurder het recht verkrijgt om niet woonruimte te huur aan te bieden op een website van de bemiddelaar te gelden als een bemiddelingsovereenkomst, waarop via artikel 7:427 BW artikel 7:417 lid 4 BW van toepassing is;
het maakt geen verschil of de verhuurder de bemiddelaar benadert of omgekeerd;
het voorgaande is alleen anders wanneer de bemiddelaar stelt en zo nodig bewijst dat de website alleen als elektronisch prikbord fungeert, dat wil zeggen dat de beheerder daarvan niet de aspirant verhuurder en –huurder van elkaar afschermt en het hun dus niet onmogelijk maakt met elkaar in contact te treden om over de totstandkoming van de huurovereenkomst te onderhandelen;
voor beantwoording van vraag a maakt het dus verschil of de bemiddelaar in de advertentie van de woonruimte vermeldt dat de potentiële huurder contact dient op te nemen met de verhuurder, mits diens contactgegevens in de advertentie zijn vermeld.
4.3.
Gelet op deze beslissingen van de Hoge Raad moet de overeenkomst tussen de verhuurder en MVM, waarbij MVM het recht heeft verkregen om een woning van de verhuurder te huur aan te bieden op de MVM website als een bemiddelingsovereenkomst worden gezien, ook als dat om niet is gebeurd. MVM heeft immers het recht verkregen om de woning van deze verhuurder op haar website te huur aan te bieden. Daarmee heeft MVM bemiddeld in opdracht van de verhuurder.
4.4.
MVM heeft ook van [eiser 1] een vergoeding voor bemiddelingswerkzaamheden gevraagd. Daarmee staat al vast dat MVM zowel met de verhuurder als met de huurder een bemiddelingsovereenkomst is aangegaan. Niet is betwist dat [eiser 1] een gewone woningzoekende was en dat hij niet zijn beroep maakte van het huren van woonruimte. Op grond van artikel 7:417 lid 4 BW heeft de bemiddelaar in dat geval geen recht op loon jegens de huurder, een bepaling die van dwingend recht is. Dit betekent dat [eiser 1] de vergoeding voor het bemiddelen onverschuldigd heeft betaald. Het gevorderde wordt toegewezen.
4.5.
[eiser 1] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat [eiser 1] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.6.
De wettelijke handelsrente over het gevorderde bedrag is niet toewijsbaar nu niet is gesteld of gebleken dat van een handelsovereenkomst sprake is. Uit punt 6 van de dagvaarding blijkt dat subsidiair aanspraak wordt gemaakt op de wettelijke rente. Deze wordt toegewezen vanaf 4 januari 2016, nu vanaf deze datum aanspraak wordt gemaakt op de rente.
4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt MVM belast met de kosten van het geding.

5.De beslissing

De kantonrechter,
wijst af de vorderingen van [eiser 2] en [eiser 3];
veroordeelt MVM om aan [eiser 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 893,51 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 756,25 vanaf 4 januari 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt MVM om aan [eiser 1] te voldoen de kosten van het geding, welke tot op dit moment aan de zijde van [eiser 1] worden vastgesteld op € 101,85 voor de dagvaarding, op € 223,-- voor het griffierecht en op € 200,-- voor het salaris van de gemachtigde;
wijst af het meer of anders gevorderde en verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. L.J. van Die en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.
401