ECLI:NL:RBROT:2016:5960

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2016
Publicatiedatum
1 augustus 2016
Zaaknummer
ROT 15/3807
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing studiefinanciering voor niet erkende commerciële modeopleiding in Italië

In deze zaak heeft eiseres, een studente, een aanvraag voor studiefinanciering ingediend voor de opleiding Business of Fashion aan Polimoda International Institute of Fashion Design in Florence, Italië. De aanvraag werd door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afgewezen, omdat de opleiding niet voldeed aan de erkenningscriteria voor meeneembaarheid zoals vastgelegd in artikel 2.14 van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De minister baseerde zijn beslissing op een advies van de Nuffic, die concludeerde dat de opleiding niet erkend was door de Italiaanse overheid en dus niet voldeed aan de voorwaarden voor studiefinanciering.

Eiseres heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de Nuffic een onjuist toetsingskader had gehanteerd. Volgens haar was de opleiding Business of Fashion een commerciële modeopleiding en geen kunstopleiding, en zou deze daarom niet onder de vereisten voor kunstonderwijs vallen. Eiseres stelde dat de opleiding vergelijkbaar was met Nederlandse opleidingen waarvoor wel studiefinanciering werd verstrekt.

De rechtbank oordeelde dat de Nuffic zorgvuldig had gehandeld en dat de opleiding niet voldeed aan de accreditatie-eisen. De rechtbank bevestigde dat erkenning door een regionale instantie niet voldoende was voor de meeneembaarheid van studiefinanciering. Eiseres' beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat de minister een eigen toetsingskader hanteert. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/3807

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. G. Gabrelian,
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder,

gemachtigde: mr. K.F. Hofstee.

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om studiefinanciering voor een opleiding in het hoger onderwijs in Italië afgewezen.
Bij besluit van 13 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en haar moeder [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek geschorst.
Verweerder heeft door de rechtbank geformuleerde vragen voorgelegd aan de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs (Nuffic). Naar aanleiding van de antwoorden van de Nuffic, heeft verweerder aangegeven het bestreden besluit te handhaven. Hierop heeft eiseres bij brief van 8 april 2015 gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege blijven van een nadere zitting.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 19 januari 2015 studiefinanciering aangevraagd voor de opleiding Business of Fashion aan Polimoda International Institute of Fashion Design te Florence (Polimoda). Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen omdat de opleiding niet voldoet aan de voorwaarden die de meeneembaarheidsregeling stelt op het gebied van erkenning.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op het desgevraagd verkregen advies van de Nuffic. Dit advies houdt in dat de opleiding die eiseres wil volgen, niet voldoet aan de voorwaarden voor studiefinanciering. De opleiding leidt niet tot een diploma dat op grond van nationale wetgeving is erkend in het land waar het diploma wordt afgegeven. De opleiding is enkel erkend op grond van regionale wetgeving. Daarnaast wordt de opleiding aangeboden door een kunstinstelling. Voor het kunstonderwijs in Italië geldt dat de instelling moet zijn opgenomen in het register voor Alta Formazione Artistica e Musicale (AFAM-register) van het Italiaanse ministerie van onderwijs. De opleiding waarvoor eiseres studiefinanciering heeft aangevraagd, komt niet voor in dit register. De opleiding is evenmin erkend door een ander land. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit aangegeven dat voor zover andere studenten wel studiefinanciering hebben ontvangen voor een opleiding aan Polimoda, deze studenten mogelijk een opleiding volgen aan een andere instelling en daarbij een aantal semesters studeren aan Polimoda. Verweerder heeft geconcludeerd dat de opleiding niet voldoet aan de voorwaarde van vergelijkbaarheid met een Nederlandse opleiding, zodat eiseres niet in aanmerking komt voor studiefinanciering.
3. In beroep heeft eiseres – kort weergegeven – aangevoerd dat in het advies van de Nuffic, waarop verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd, een onjuist toetsingskader is gehanteerd. De Nuffic heeft ten onrechte geconcludeerd dat voor kunstonderwijs in Italië de instelling moet zijn geregistreerd in het AFAM-register, terwijl Business of Fashion een commerciële modeopleiding is en geen kunstopleiding. Bovendien is het AFAM-register bedoeld voor kunstinstellingen van universitair niveau en is Business of Fashion een opleiding op het niveau van het hoger beroepsonderwijs (hbo). Verweerder heeft zich onvoldoende vergewist van de zorgvuldigheid van het onderzoek, waardoor het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. Eiseres is van mening dat op grond van artikel 2.14 van de Wet Studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf 2000) studiefinanciering aan haar moet worden toegekend, omdat de opleidingen Fashion and Management aan het Amsterdam Fashion Institute en Business of Fashion aan de TMO Fashion Business School vergelijkbare Nederlandse opleidingen zijn waarvoor ook studiefinanciering wordt verleend.
4. Op grond van artikel 2.14, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 kan een student voor studiefinanciering in aanmerking komen indien hij is ingeschreven voor het volgen van onderwijs aan een opleiding buiten Nederland, voor zover in Nederland voor een vergelijkbaar soort opleiding studiefinanciering wordt verstrekt, het niveau en de kwaliteit van de opleiding vergelijkbaar zijn met overeenkomstige opleidingen in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en het afsluitend examen voor de opleiding vergelijkbaar is met een afsluitend examen voor overeenkomstige opleidingen in de zin van de WHW. Op grond van artikel 2.14, derde lid, van de Wsf 2000 stelt de Minister vast of een opleiding buiten Nederland voldoet aan de criteria, bedoeld in het tweede lid. De Memorie van Toelichting bij artikel 2.14 van de Wsf 2000 (30 933, nr 3, pag. 7-8 en 25) vermeldt dat de Minister daarbij gebruik zal maken van het oordeel van de Nuffic.
5. Verweerder heeft, conform de bedoeling van de wetgever, de Nuffic om advies gevraagd ter beantwoording van de vraag of de opleiding aan Polimoda te Florence, voldoet aan de criteria bedoeld in artikel 2.14, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000.
6. De Nuffic heeft algemene waarderingscriteria opgesteld aan de hand waarvan getoetst wordt of een buitenlandse opleiding recht geeft op studiefinanciering. Op grond van deze criteria wordt in eerste instantie bekeken of de buitenlandse opleiding officieel is erkend in het desbetreffende land, de zogenoemde eis van accreditatie. Indien een opleiding voldoet aan de eis van accreditatie, wordt vervolgens aan de hand van nader omschreven kenmerken bepaald of een buitenlandse opleiding op één lijn is te stellen met Nederlands wetenschappelijk onderwijs of hoger beroepsonderwijs.
7. De Nuffic heeft vastgesteld dat erkende opleidingen in Italië worden afgesloten met een officieel erkende graad en dat de erkende opleidingen zijn opgenomen in het overzicht van het Italiaanse ministerie van Onderwijs. Dit overzicht bestaat uit het AFAM-register voor hoger kunstonderwijs en het Corsi Universitari voor universitair onderwijs.
8. In het advies heeft de Nuffic aangegeven dat als voorwaarde voor de meeneembaarheid van de studiefinanciering geldt dat de opleiding moet leiden tot een diploma dat op grond van nationale wetgeving is erkend. De opleiding Business of Fashion aan Polimoda is enkel op regionaal niveau erkend. Daarnaast heeft de Nuffic aangegeven dat, hoewel de opleiding die eiseres wil volgen een commerciële opleiding is, de opleiding wordt aangeboden door een kunstinstelling. Voor onderwijs aan een kunstinstelling geldt dat de instelling moet zijn opgenomen in het AFAM-register. Polimoda komt niet voor in dit register. In de reactie op de door de rechtbank gestelde vragen heeft de Nuffic aangegeven dat voor commerciële opleidingen op HBO-niveau in Italië geen apart landelijk register bestaat. Erkende commerciële bacheloropleidingen vallen onder het reguliere universitaire onderwijs en zijn opgenomen in het Corsi Universitari. Een bacheloropleiding leidt tot het eerste cyclus diploma, het zogeheten Laurea. Polimoda en de door Polimoda aangeboden opleidingen komen evenmin voor het Corsi Universitari. Het voorgaande betekent dat de opleiding Business of Fashion aan Polimoda niet voldoet aan de eis van accreditatie.
9. De Centrale Raad van Beroep (Raad) heeft in zijn uitspraak van 18 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4046, het kader beschreven, waarbinnen zaken als deze dienen te worden beoordeeld. In rechtsoverweging 4.5 citeert de Raad de volgende passage uit de Memorie van Toelichting bij de wijziging van artikel 2.14 van de Wsf 2000 per 1 september 2007 (Kamerstukken II 2006/07, 30933, nr. 3, blz. 7):
“Bij de beoordeling van de vraag of meeneembare studiefinanciering wordt verstrekt voor buitenlandse opleidingen zal in ieder geval moeten vaststaan dat de student, door het met goed gevolg afronden van een opleiding, een diploma zal verwerven dat qua niveau ten minste overeenkomt met een Nederlands hoger onderwijsdiploma. Aangezien daarmee een oordeel over de toekomst wordt geveld, is het van groot belang dat de buitenlandse opleiding ingebed is in een kwaliteitszorgsysteem. (…)
In landen waar nog geen kwaliteitszorg- en of accreditatiesysteem functioneert zal op andere wijze zekerheid moeten worden verkregen omtrent het niveau van de opleiding. Daarbij dient gedacht te worden aan erkenning van overheidswege, of in voorkomend geval, door een andere gezaghebbende instantie. (…)”.
10. Naar het oordeel van de rechtbank past het onder 7 en 8 beschreven landelijke Italiaanse systeem van erkenning (van overheidswege van onderwijsinstellingen en opleidingen) binnen het systeem van kwaliteitszorg, zoals door de Nederlandse wetgever is bedoeld (en zoals deels onder 9 is weergegeven).
11. Naar het oordeel van de rechtbank is het advies van de Nuffic ook overigens zorgvuldig tot stand gekomen. Dat geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de opleiding zelf, maakt dit oordeel niet anders, aangezien de Nuffic niet is gehouden een beoordeling te geven over de vergelijkbaarheid van een buitenlandse opleiding en een Nederlandse opleiding in het geval dat niet wordt voldaan aan de eis van accreditatie dan wel erkenning door een (nationale) overheid. Erkenning door een regionale instantie is dan ook in dit geval, waar sprake is van een erkenningsregeling op nationaal niveau, ontoereikend om te voldoen aan de voorwaarde van meeneembaarheid.
12. Voor zover eiseres een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel door aan te voeren dat de Zweedse equivalent van DUO, CSN, wel studiefinanciering toekent voor de opleiding aan Polimoda, slaagt dit beroep niet. Verweerder hanteert een eigen toetsingskader op grond waarvan de aanvraag om studiefinanciering wordt beoordeeld. Het enkele feit dat de CSN aan een Zweedse studente studiefinanciering heeft toegekend, betekent niet dat deze studente in een gelijke situatie als eiseres verkeerd.
13. Verder stelt eiseres zich op het standpunt dat de geobjectiveerde criteria die de Nuffic hanteert niet leiden tot een realistisch beeld van de opleiding Business of Fashion aan Polimoda. Deze opleiding is van hoog niveau en vergelijkbaar met commerciële mode-opleidingen in Nederland. Volgens eisers dient daarom toepassing te worden gegeven aan de in artikel 11.5 van de Wsf 2000 neergelegde hardheidsclausule, mede gelet op het feit dat eiseres onder het vigerende recht enkel in aanmerking komt voor een lening.
14. Artikel 11.5 van de Wsf 2000 geeft verweerder de bevoegdheid om deze wet in bepaalde gevallen buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De hardheidsclausule biedt niet de mogelijkheid om een uitzondering te maken, indien onverkorte toepassing van de betreffende bepaling, in dit geval artikel 2.14 van de Wsf 2000, in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever en de strekking van de wet. Zoals hierboven is geoordeeld, is de door de Nuffic gehanteerde toets hiermee in overeenstemming. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd is dan ook geen grond gelegen voor het oordeel dat verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule. De rechtbank merkt daarbij – ten overvloede – nog op dat het enkele feit dat het vakkenpakket van Business of Fashion aan Polimoda overeenkomt met het vakkenpakket van vergelijkbare Nederlandse opleidingen niet betekent dat de vakken inhoudelijk overeenkomen en van eenzelfde niveau zijn.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.