ECLI:NL:RBROT:2016:5923

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2016
Publicatiedatum
29 juli 2016
Zaaknummer
ROT 15/8009
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en bezoldiging van een ambtenaar in het kader van de CAR/UWO

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een ambtenaar uit Dordrecht, en het college van burgemeester en wethouders van een gemeente. De eiser was sinds 22 januari 2015 arbeidsongeschikt en had op 16 juli 2015 de zes maanden grens van arbeidsongeschiktheid overschreden. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, op basis van artikel 7:3, tweede lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten en de uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO), verplicht was om de bezoldiging van de eiser met ingang van 16 juli 2015 terug te brengen naar 90% van zijn salaris. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een eerdere beslissing van de verweerder, waarin een korting van 10% op zijn bezoldiging was doorgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de uitzonderingssituaties, zoals genoemd in artikel 7:3, zesde en veertiende lid, van de CAR/UWO, niet van toepassing waren in dit geval. De eiser had niet aangetoond dat hij in de periode van zijn arbeidsongeschiktheid enige passende arbeid of re-integratieactiviteiten had verricht. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 augustus 2016 en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 15/8009

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiser], te Dordrecht, eiser,

gemachtigde: mr. T.G.J. Horlings,
en

het college van burgemeester en wethouders van [a], verweerder,

gemachtigde: mr. A. Doup.

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een korting van 10% op de bezoldiging van eiser doorgevoerd, met ingang van 16 juli 2015.
Bij besluit van 5 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [b] en [c].

Overwegingen

1. Eiser is vanaf 22 januari 2015 tot 16 juli 2015 onafgebroken arbeidsongeschikt geweest. Als eerste verzuimdag (ketenverzuim) geldt 16 januari 2015.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 19 oktober 2015, de beslissing gehandhaafd om de bezoldiging van eiser met ingang van 16 juli 2015 terug te brengen naar 90% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n), omdat hij met ingang van die datum zes maanden onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest (artikel 7:3, eerste lid, van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten en de uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO)).
3. Eiser betoogt dat zijn bezoldiging ten onrechte met 10% is gekort. Eiser meent dat hij recht heeft op doorbetaling van zijn volledige salaris, omdat hij vanaf 12 mei 2015 werkzaamheden in het kader van zijn re-integratie had kunnen verrichten, maar daartoe door toedoen van verweerder ten onrechte niet in staat is gesteld.
Eiser wijst in dit verband op de in artikel 7:9, eerste lid, van de CAR/UWO neergelegde inspanningsverplichting van verweerder.
3.1.
Op grond van artikel 7:3, eerste lid, van de CAR/UWO heeft de ambtenaar bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden recht op doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).
Op grond van artikel 7:3, tweede lid, van de CAR/UWO heeft de ambtenaar bij voortduring van deze ongeschiktheid gedurende de zevende tot en met de twaalfde maand recht op doorbetaling van 90% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).
Op grond van artikel 7:3, zesde lid, van de CAR/UWO heeft de ambtenaar recht op de doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n) over de uren waarop hij:
a. zijn arbeid verricht;
b. passende arbeid verricht;
c. werkzaamheden in het kader van zijn re-integratie verricht;
d. scholing volgt in het kader van zijn re-integratie verricht.
Op grond van artikel 7:3, veertiende lid, van de CAR/UWO zal het college rekening houden met individuele gevallen van terminale ziekte. In die gevallen zal de afweging worden gemaakt of ook na afloop van de termijn van zes maanden, bedoeld in het eerste lid, het volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n) wordt doorbetaald.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser op 16 juli 2015 langer dan zes maanden arbeidsongeschikt was als - rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen - gevolg van ziekte. Gelet op het dwingendrechtelijke karakter van artikel 7:3, tweede lid, van de CAR/UWO was verweerder gehouden de bezoldiging van eiser met ingang van 16 juli 2015 terug te brengen naar 90% van het salaris en de toegekende salaristoelage(n).
De uitzonderingssituaties genoemd in artikel 7:3, zesde en veertiende lid, van de CAR/UWO doen zich in eisers geval niet voor. Gesteld noch gebleken is dat eiser in de periode van 16 januari 2015 tot 16 juli 2015, dan wel in de periode na 16 juli 2015, passende arbeid of werkzaamheden in het kader van zijn re-integratie heeft verricht. Eiser heeft ook niet betwist dat hij geen werkzaamheden heeft opgepakt sinds 15 juli 2015, of in de periode daarvoor.
Buiten de genoemde uitzonderingssituaties is geen afwijking van het tweede lid mogelijk.
3.3
Indien eiser meent dat verweerder, in strijd met artikel 7:9, eerste lid, van de CAR/UWO, niet voortvarend heeft meegewerkt aan zijn re-integratie, kan hij daarover desgewenst een deskundigenoordeel vragen bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzitter, en mr. E.J. Rutten en mr. A.G. van Malenstein, leden, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.