Op 4 mei 2016 heeft de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verdachte in een strafzaak. De verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. D.H. van den Elzen, had de wraking aangevraagd van mr. A.M.G. van de Kragt, de rechter-commissaris die belast was met de behandeling van zijn zaak. De verzoeker stelde dat de rechter-commissaris vooringenomen zou zijn, omdat deze eerder de medeverdachte van verzoeker in bewaring had gesteld. De rechtbank oordeelde echter dat uit deze enkele omstandigheid geen objectief gerechtvaardigd vermoeden van vooringenomenheid kon worden afgeleid. De rechtbank benadrukte dat de voorgeleiding van verzoeker nog niet had plaatsgevonden en dat de rechter-commissaris zich na het horen van de raadsman opnieuw een oordeel zou moeten vormen over de ernstige bezwaren en gronden in de zaak. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen.