ECLI:NL:RBROT:2016:5884

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
493150 / HA RK 16-31
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve vrees voor vooringenomenheid van de rechter

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 januari 2016 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een preventief gedetineerde verzoeker. De verzoeker was van mening dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter, mr. J. van der Groen, naar aanleiding van een interview dat deze had gegeven aan het NRC Handelsblad. In het interview sprak de rechter over de moeilijkheden bij het straffen van pedofielen en jihadisten en de effectiviteit van straffen. De verzoeker en zijn raadsman voerden aan dat de uitlatingen van de rechter in het interview de indruk wekten dat de rechter niet openstond voor een voorwaardelijke gevangenisstraf, wat zou leiden tot een onrechtvaardige behandeling van de zaak.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de opmerkingen van de rechter in het interview van algemene aard waren en niet specifiek betrekking hadden op de zaak van de verzoeker. Bovendien werd opgemerkt dat de timing van de publicatie van het interview ongelukkig was, maar dit was niet voldoende om te concluderen dat de rechter vooringenomen was. De wrakingskamer benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard en afgewezen. De beslissing werd genomen door de voorzitter, mr. W.J.J. Wetzels, en de rechters mr. L.C. van Walree en mr. W.J. Roos-van Toor, en werd ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 10/493150 / HA RK 16-31
Beslissing van 14 januari 2016
op het verzoek van
[naam verzoeker],
preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
verzoeker,
advocaat mr. S. Weening,
strekkende tot wraking van:
mr. J. van der Groen, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiek, team straf 1,
(hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Op 27 februari 2015 is verzoeker in de zaak met parketnummer 10/960147-14 gedagvaard om op 11 maart 2015 te verschijnen voor de meervoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank. Het onderzoek op de terechtzitting is in de loop van 2015 een aantal malen voor onbepaalde tijd geschorst in verband met verwijzingen naar de rechter-commissaris voor het verrichten van onderzoek.
Op de openbare terechtzitting van 14 januari 2016 is door de meervoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank, van welke kamer de rechter deel uitmaakt, de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker voortgezet.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoeker wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de aantekeningen van de griffier van de terechtzitting van 14 januari 2016;
- het artikel in NRC Handelsblad van 13 januari 2016, houdende een interview met de rechter, met de titel
“Pedofielen en jihadisten zijn lastig te straffen”;
- het vonnis van 8 juni 2015 van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Rotterdam
(ECLI:RBROT:2015:3957).
Het wrakingsverzoek is onmiddellijk na indiening behandeld, aansluitend aan de zitting waarop de rechter is gewraakt. Verzoeker en zijn raadsman, de rechter en de officier van justitie zijn verwittigd van de zitting van de wrakingskamer waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld. Zij zijn ter zitting van de wrakingskamer verschenen en hebben ieder hun standpunt naar voren gebracht en nader toegelicht.
De voorzitter van de wrakingskamer heeft na een korte schorsing van de zitting mondeling uitspraak gedaan.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Een dag voor de zitting verscheen op 13 januari 2016 in het NRC Handelsblad een artikel getiteld
“Pedofielen en jihadisten zijn lastig te straffen”.De door de voorzitter in dat artikel gedane uitlatingen leveren voor de verdediging reden op om te veronderstellen dat de voorzitter vooringenomenheid koestert. In dat interview laat de voorzitter zich uit over straffen voor jihadisten. Ik citeer de volgende passage uit het interview, op pagina 2, “
Je kijkt als rechter ook altijd naar de effectiviteit van een straf. Of een proeftijd met bijzondere voorwaarden werkt voor deze categorie daders, weten we niet. Ook ziet de reclassering soms geen aanknopingspunten voor begeleiding van deze daders. In zo’n geval moet de rechter terugvallen op zijn klassieke strafopvatting: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.”Indien de strafkamer tot bewezenverklaring komt, zal zij een beslissing moeten nemen over de op te leggen straf. De reclassering rapporteert in de zaak tegen mijn cliënt geen uitspraak te kunnen doen omtrent de recidive. De verdediging is voornemens onder meer te gaan pleiten voor een voorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de inhoud van het interview is bij verzoeker de indruk ontstaan dat hij geen fair trial krijgt en dat de voorzitter niet openstaat voor oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dat was ook het geval in een strafzaak, waarin deze rechtbank op 8 juni 2015 uitspraak heeft gedaan. Daar heeft de rechtbank de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Ook in die zaak was deze rechter voorzitter van de meervoudige kamer voor strafzaken. Gezien het interview in combinatie met deze uitspraak is er bij verzoeker sprake van vrees van vooringenomenheid van de rechter.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter heeft te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Op 25 november jl. heb ik een interview gegeven aan het NRC Handelsblad. Dat interview is gisteren pas gepubliceerd. Het zou eigenlijk een week na het interview al worden gepubliceerd, maar dat is niet gebeurd. Ik ben ook niet gelukkig met het moment van publicatie. Ik heb een algemene opvatting gegeven en mij niet over specifieke zaken uitgelaten. Het is niet zo dat een gevangenisstraf voorop staat. In het interview zeg ik ook dat juist eerst naar andere opties gekeken moet worden. Er wordt ten onrechte een vergelijking gemaakt met de uitspraak van 8 juni 2015. Het feitencomplex en de omstandigheden in die zaak waren wezenlijk anders dan hier het geval is. Ik citeer uit de strafmotivering van die uitspraak:
“De rechtbank ziet, gelet op de ernst en aard van het misdrijf, het voornoemde hoog gemiddelde recidiverisico en het hoge risico op onttrekken aan voorwaarden, geen aanleiding om een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm, al dan niet met bijzondere voorwaarden, op te leggen”.
Het zou een probleem zijn als een strafrechter – buiten een strafzaak om – zich niet mag uitlaten over straffen in zijn algemeenheid.
2.3
De officier van justitie heeft gemotiveerd geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
De wrakingskamer ziet zich geplaatst voor de vraag of door het gepubliceerde interview van de rechter in het NRC Handelsblad in combinatie met de genoemde uitspraak van 8 juni 2015, sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer beantwoordt die vraag ontkennend, waarbij wel opgemerkt wordt dat de timing van de publicatie van het interview daags voor de inhoudelijke behandeling van de onderhavige strafzaak, weinig gelukkig is, hetgeen overigens door de rechter ook is erkend.
De door verzoeker aangehaalde passage uit het interview is naar het oordeel van de wrakingskamer onvoldoende concreet om daaruit die vrees af te leiden. In het begin van het interview heeft de rechter aangegeven dat hij zich niet uitspreekt over specifieke zaken, maar slechts over terrorismerechtspraak in het algemeen. Letterlijk staat er in het interview:
“Bij uitzondering stemde de magistraat een maand geleden toe met een interview. Hij wil zich niet uitspreken over specifieke zaken, wel over terrorismerechtspraak in het algemeen. Van der Groen zegt dat het in dit type zaken moeilijk is een strafmaat te bepalen. Volgens hem is nauwelijks iets bekend over de effectiviteit van straffen voor jihadisten. En dat is lastig voor een rechter die de straf moet bepalen”.
Uit het vervolg van het interview blijkt dat de rechter een lans wil breken voor meer zinvolle begeleiding van daders in dit soort zaken en een voorkeur heeft voor andere opties dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
In de alinea die verzoeker zelf heeft geciteerd wordt weliswaar het woord “moeten” gebruikt, hetgeen bij eerste lezing imperatief lijkt, doch die zinsnede moet gelezen worden in combinatie met de zin daarvoor, waarin aangegeven wordt dat de reclassering
soms(cursief rechtbank) geen aanknopingspunten ziet voor begeleiding van deze daders. De combinatie van beide zinnen vormt naar het oordeel van de wrakingskamer een uitspraak van algemene aard. Die zinnen vormen des te minder aanleiding voor de conclusie dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechter, wanneer bedacht wordt dat uit de slotregel van die alinea en de vervolgalinea van het interview blijkt dat andere opties dan onvoorwaardelijke gevangenisstraf de voorkeur hebben van de rechter. Letterlijk staat in het interview:
“Je kijkt als rechter ook altijd naar de effectiviteit van een straf. Of een proeftijd met bijzondere voorwaarden werkt voor deze categorie daders, weten we niet. Ook ziet de reclassering soms geen aanknopingspunten voor begeleiding van deze daders. In zo’n geval moet de rechter terugvallen op zijn klassieke strafopvatting: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Terwijl je liever eerst naar andere opties kijkt.We zouden veel meer moeten investeren in onderzoek naar het effect van straffen op jihadisten. Daar is te weinig over bekend. Wel hebben wij goede ervaringen met de enkelband. Ik ken geen zaken waarbij een verdachte met enkelband alsnog uit Nederland is vertrokken”.
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het interview levert hetgeen verzoeker gesteld heeft ten aanzien van de uitspraak van 8 juni 2015 evenmin grond op voor wraking van de rechter.
3.3
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van
mr. J. van der Groen.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter, mr. L.C. van Walree en
mr. W.J. Roos-van Toor, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 januari 2016 in tegenwoordigheid van mr. H.C.C. Kan, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-