In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het kraken van een bedrijfspand aan de Bunschotenweg 125 te Rotterdam. De verdachte, zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. drs. E. Tamas. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na onderzoek op de terechtzittingen van 26 april en 14 juli 2016. De officier van justitie, mr. B.M. van Heemst, eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een gevangenisstraf van twee weken.
De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in de vervolging vanwege vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging besproken, waaronder de rechtmatigheid van het binnentreden door de politie, de stelselmatige observatie, de rechtmatigheid van de aanhouding en de ontruiming van het pand. De rechtbank oordeelde dat het binnentreden rechtmatig was, omdat toestemming was verleend door de aanwezigen in het pand. Ook de observaties werden als rechtmatig beoordeeld, omdat deze niet als stelselmatig konden worden gekwalificeerd.
De rechtbank concludeerde dat de aanhouding van de verdachte rechtmatig was, omdat er sprake was van een heterdaadsituatie. De ontruiming werd eveneens rechtmatig geacht, gezien de gevaarlijke situatie die was ontstaan door vernielingen in het pand. De verdediging stelde dat er sprake was van dubbele vervolging na een eerder opgelegde gedragsaanwijzing, maar de rechtbank oordeelde dat deze gedragsaanwijzing niet als bestraffing kon worden aangemerkt. Uiteindelijk verwierp de rechtbank alle verweren van de verdediging en verklaarde het ten laste gelegde bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week, met een proeftijd van twee jaar.