ECLI:NL:RBROT:2016:5623

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
22 juli 2016
Zaaknummer
10/235511-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor kraken van een bedrijfspand met betrekking tot rechtmatigheid van binnentreden, observatie, aanhouding en ontruiming

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het kraken van een bedrijfspand aan de Bunschotenweg 125 te Rotterdam. De verdachte, zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. drs. E. Tamas. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na onderzoek op de terechtzittingen van 26 april en 14 juli 2016. De officier van justitie, mr. B.M. van Heemst, eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een gevangenisstraf van twee weken.

De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in de vervolging vanwege vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging besproken, waaronder de rechtmatigheid van het binnentreden door de politie, de stelselmatige observatie, de rechtmatigheid van de aanhouding en de ontruiming van het pand. De rechtbank oordeelde dat het binnentreden rechtmatig was, omdat toestemming was verleend door de aanwezigen in het pand. Ook de observaties werden als rechtmatig beoordeeld, omdat deze niet als stelselmatig konden worden gekwalificeerd.

De rechtbank concludeerde dat de aanhouding van de verdachte rechtmatig was, omdat er sprake was van een heterdaadsituatie. De ontruiming werd eveneens rechtmatig geacht, gezien de gevaarlijke situatie die was ontstaan door vernielingen in het pand. De verdediging stelde dat er sprake was van dubbele vervolging na een eerder opgelegde gedragsaanwijzing, maar de rechtbank oordeelde dat deze gedragsaanwijzing niet als bestraffing kon worden aangemerkt. Uiteindelijk verwierp de rechtbank alle verweren van de verdediging en verklaarde het ten laste gelegde bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week, met een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/235511-14
Datum uitspraak: 28 juli 2015
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
gemachtigd raadsman mr. drs. E. Tamas, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 april 2016 (zulks op de voet van artikel 377, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering) en van 14 juli 2016.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft, kort en zakelijk weergegeven, betoogd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging, omdat er sprake is van een aantal vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. Deze vormverzuimen hebben ieder afzonderlijk, maar in ieder geval in samenhang met elkaar, een ernstige inbreuk gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan.
De rechtbank zal de verwijten achtereenvolgens bespreken.
4.2.
Rechtmatigheid binnentreden
De verdediging heeft betoogd dat de politie op 11 augustus 2014 onrechtmatig in het pand aan de Bunschotenweg 125 te Rotterdam is binnengetreden, omdat op dat moment reeds huisrecht was gevestigd en als gevolg daarvan een machtiging tot binnentreding was vereist.
4.2.1.
Beoordeling
De verbalisant [verbalisant] heeft in het proces-verbaal van politie, nummer [nummer] , onder meer gerelateerd dat hij in het weekend van 9 augustus en 10 augustus 2014 in kennis werd gesteld dat het bedrijvenpand aan de Bunschotenweg 125 te Rotterdam door krakers was gekraakt. Op 11 augustus 2014 is de verbalisant naar het gekraakte pand gegaan, waar hij twee personen zag zitten. Een van hen vertelde aan de verbalisant dat hij, samen met anderen, het genoemde pand op 8 augustus 2014 had opengebroken, teneinde dit pand te kraken. Nadat de verbalisant zich aan beiden had voorgesteld en de reden van zijn bezoek had medegedeeld vroeg hij de binnenkant van het pand te laten zien. Hier werd geen bezwaar tegen gemaakt en de verbalisant betrad het pand.
Later die dag is de verbalisant wederom naar het gekraakte pand gegaan. Nadat hij aan de achterdeur had geklopt werd de deur geopend door een vrouw. De verbalisant stelde zich voor en deelde haar de reden van zijn bezoek mede, waarna de vrouw hem de toegang tot het pand verleende. De vrouw vertelde dat zij het pand mede had gekraakt.
De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging ter terechtzitting heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van voormeld proces-verbaal van politie en het daarin opgenomen relaas van de verbalisant. Dit impliceert dat aan de verbalisant telkens toestemming is verleend om het pand binnen te treden, waardoor een machtiging achterwege kon blijven.
De rechtbank acht daarom, evenals de officier van justitie, het binnentreden van het pand rechtmatig.
4.3.
Stelselmatige observatie
De verdediging heeft betoogd dat de politie zonder bevel van de officier van justitie gebruik heeft gemaakt van een bijzondere opsporingsmethode, te weten stelselmatige observatie. Daardoor is sprake geweest van een onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte.
De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de politie op verschillende dagen en tijdstippen controles heeft uitgevoerd op het gekraakte pand.
4.3.1.
Beoordeling
Met de officier van justitie is de rechtbank, gelet op de beperkte duur, intensiteit en frequentie, het doel, de omstandigheid dat geen gebruik is gemaakt van technische hulpmiddelen bij de observatie, van oordeel dat deze niet geschikt is geweest om van bepaalde aspecten van het persoonlijke leven van de verdachte een compleet beeld te verkrijgen. Op grond hiervan is de rechtbank dan ook van oordeel dat er geen sprake is geweest van stelselmatige observatie van de verdachte. De observaties hebben slechts een zo beperkte inbreuk gemaakt op verdachtes persoonlijke levenssfeer, dat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 3 van de Politiewet 2012 en artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering daarvoor een toereikende grondslag boden.
4.4.
Rechtmatigheid aanhouding
De verdediging heeft betoogd dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was, nu die heeft plaatsgevonden buiten heterdaad, zonder dat daartoe een last van de (hulp)officier van justitie was gegeven. Er was evenmin sprake van een spoedsituatie, waardoor het optreden van een (hulp)officier van justitie niet kon worden afgewacht.
De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de politie in ieder geval vanaf 11 augustus 2014 wist dat de verdachte het pand aan de Bunschotenweg 125 te Rotterdam had gekraakt en daar verbleef. Eerst op 27 augustus 2014 werd de verdachte op heterdaad aangehouden, in verband met overtreding van artikel 138a van het Wetboek van Strafvordering.
4.4.1.
Beoordeling
Artikel 128 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat ontdekking op heterdaad plaats heeft, wanneer het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is en voorts dat het geval van ontdekking op heterdaad niet langer aanwezig wordt geacht dan kort na het feit van die ontdekking.
In casu is sprake van een voortdurend delict (‘wederrechtelijk vertoeven in een woning of gebouw, waarvan het gebruik is beëindigd’). Daarbij geldt dat de ontdekking op heterdaad van het feit zo vaak plaatsvindt als wordt geconstateerd dat de verboden situatie (nog) bestaat.
De rechtbank is, evenals de officier van justitie, van oordeel dat ten tijde van de aanhouding van de verdachte nog steeds sprake was van een heterdaadsituatie. Een last van de (hulp)officier van justitie was daardoor niet vereist en de aanhouding was dan ook rechtmatig.
4.5.
Rechtmatigheid ontruiming
De verdediging heeft betoogd dat de ontruiming van het pand aan de Bunschotenweg 125 te Rotterdam onrechtmatig was, omdat daardoor het huisrecht van de verdachte werd geschonden en de verdachte niet in de gelegenheid is gesteld het huisrecht in rechte te laten beoordelen.
De verdediging heeft onder meer aangevoerd dat er geen aanwijzingen waren dat er sprake was van een gevaarlijke situatie die een directe ontruiming van het pand zou kunnen rechtvaardigen.
4.5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het huisrecht eerst geldt indien de voorzieningenrechter zich daarover heeft uitgelaten.
4.5.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat het huisrecht wordt ontleend aan de feitelijke bewoning en dat de vraag of die bewoning geschiedt krachtens enig recht daarbij niet van belang is. Het hangt dus van de feitelijke omstandigheden af of sprake is van een huisrecht of niet. Gelet op de feiten en omstandigheden die naar voren zijn gekomen uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting gaat de rechtbank ervan uit dat ten aanzien van de verdachte een huisrecht was ontstaan.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de ontruiming van het gekraakte pand rechtmatig is geweest.
Vooropgesteld moet worden dat indien zich een of meer bijzondere omstandigheden voordoen, zoals genoemd in de beleidsbrief van het College van Procureurs-generaal van 30 november 2010 (Staatscourant 2010, nr. 19500), een pand direct kan worden ontruimd zonder dat een eventueel kort geding hoeft te worden afgewacht. Die genoemde uitzonderingsgevallen betreffen onder meer de volgende situaties:
- de krakers worden verdacht van andere strafbare feiten, ten gevolge waarvan de rechthebbende van het pand ernstig wordt getroffen (bijvoorbeeld: er worden ernstige vernielingen aangericht);
- door de wederrechtelijke bewoning ontstaat een gevaarlijke situatie of blijft deze in stand voor de krakers zelf, voor hun omgeving (bijvoorbeeld brandgevaar of instortingsgevaar) of voor bij ontruiming betrokken personen.
De rechtbank leidt uit het strafdossier af dat op 27 augustus 2014 namens de eigenaar van het pand een inspectie van het pand Bunschotenweg 125 plaatsvond waarbij werd geconstateerd dat de elektrische installaties in het pand waren vernield en dat door het wegknippen van elektrische leidingen van onder andere 380 Volt kabels een gevaarlijke situatie in het pand was ontstaan. Bekend was dat de stroomaansluiting op het pand niet was afgesloten. Daarom werd tot ontruiming van het pand besloten.
De rechtbank is van oordeel dat de situatie in en rond het gekraakte pand dermate acuut gevaar opleverde dat het noodzakelijk was om direct tot ontruiming over te gaan en het restant van de reeds gegeven termijn waarbinnen de verdachte en medeverdachten een kort geding aanhangig konden maken bij de voorzieningenrechter, niet af te wachten.
De ontruiming van het pand is dan ook rechtmatig geweest.
4.6.
Dubbele vervolging na gedragsaanwijzing
De verdediging stelt zich, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 3 maart 2015 inzake het alcoholslotprogramma (ECLI:NL:HR:2015:434), op het standpunt dat de in casu door de officier van justitie opgelegde gedragsaanwijzing ex artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering - welke gedragsaanwijzing een locatieverbod voor de Bunschotenweg te Rotterdam voor de duur van 3 maanden inhield - tot de conclusie leidt dat sprake is van dubbele bestraffing. De verdediging heeft deze gedragsaanwijzing gelegd naast de door de Hoge Raad in voornoemd arrest gegeven toetsingscriteria en stelt dat de gevolgtrekking moet zijn dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging. Hierbij is aangevoerd dat het opleggen van de maatregel voor de verdachte tot ingrijpende gevolgen heeft geleid, nu er een einde is gemaakt aan het hem toekomende huisrecht en de maatregel tevens tot gevolg heeft gehad dat de verdachte niet bij zijn eigendommen kon komen.
4.6.1.
Standpunt officier van justitie
Volgens de officier van justitie was het opleggen van de gedragsaanwijzing, gezien de omstandigheden, toegestaan en proportioneel. Deze gedragsaanwijzing, inhoudende een locatieverbod, heeft geen punitief karakter en levert geen dubbelde bestraffing op.
4.6.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid van de officier van justitie om een gedragsaanwijzing te geven is neergelegd in het Wetboek van Strafvordering (artikel 509hh) en is bedoeld ter bestrijding dan wel beëindiging van ernstige overlast voor de openbare orde en/of jegens personen of goederen. De officier van justitie kan direct optreden en herhaling van strafbare feiten hiermee trachten te voorkomen.
Met de opname in het Wetboek van Strafvordering - en niet in het Wetboek van Strafrecht - wordt al aangegeven dat het niet gaat om een maatregel als reactie op een strafrechtelijke bewezenverklaring van een strafbaar feit. Uit de Memorie van Toelichting (kamerstukken 31467, nr. 3, paragraaf 3.2.1) blijkt dat de maatregel als bedoeld in artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering strekt ter voorkoming van strafbare feiten en niet tot bestraffing daarvan. De gedragsaanwijzing kan worden opgelegd vooruitlopend op de berechting.
Refererend aan het in het door de verdediging aangehaalde arrest van de Hoge Raad over het alcoholslotprogramma weergegeven toetsingskader voor het beantwoorden van de vraag of sprake is van een criminal charge, dient de rechtbank drie vragen te beantwoorden. De rechtbank stelt vast dat de overtreding van de norm naar nationaal recht als strafrechtelijk is aangemerkt (de eerste vraag). Overtreding van de gedragsaanwijzing is strafbaar gesteld in artikel 184a van het Wetboek van Strafrecht. Dit is een misdrijf tegen het gezag (de tweede vraag). De derde vraag die vervolgens moet worden gesteld, is de vraag wat de aard en zwaarte van de maatregel is die met de overtreding wordt geriskeerd. In dit verband overweegt de rechtbank allereerst dat overtreding van de gedragsaanwijzing een verdenking van een nieuw strafbaar feit riskeert, te weten overtreding van artikel 184a van het Wetboek van Strafrecht, waarop een gevangenisstraf van maximaal een jaar is gesteld of een geldboete van de derde categorie. Echter, anders dan bij het alcoholslotprogramma heeft de wetgever aan de officier van justitie bij het opleggen van een gedragsaanwijzing wel ruimte gegeven om de persoon en de persoonlijke omstandigheden van degene aan wie de aanwijzing wordt gegeven in de afwegingen mee te nemen.
De omstandigheid dat er eigendommen van de verdachte in het pand zijn achtergebleven, waardoor de verdachte is gedupeerd, is een stelling die niet door de rechtbank aan de hand van het procesdossier kan worden onderschreven. Daarover is namelijk geen informatie in het dossier aangetroffen. Tegenover de stelling van de verdachte staat de mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting dat persoonlijke spullen door de politie uit het pand Bunschotenweg 125 zijn meegenomen naar het politiebureau, alwaar de verdachte de spullen kon ophalen. Hierover kan door de rechtbank aan de hand van de stukken dan ook niets worden vastgesteld. Nu evenmin is gebleken dat door de verdachte een beroeps- of beklagprocedure is gestart waarbij hij in het gelijk is gesteld, kan de rechtbank niet tot de conclusie komen dat sprake is van een onevenredige aantasting van de belangen van de verdachte waarmee de officier van justitie in redelijkheid bij het opleggen van de gedragsaanwijzing rekening had moeten houden. Door het ontbreken van informatie die de stelling van de verdediging onderbouwt, kan ook niet worden geconcludeerd dat sprake is van strijd met het eigendomsrecht.
Daarnaast is de maatregel, zoals hiervoor al is vastgesteld, niet bedoeld als bestraffing maar als ordemaatregel. Het huisrecht werd voorts uitgeoefend in strijd met de wet, te weten met artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht. Hierbij heeft te gelden dat een ontruiming van het pand Bunschotenweg 125 er zonder meer zou komen, zodat het huisrecht ook dan zou worden beëindigd. Al met al kan de rechtbank niet tot de conclusie komen dat de officier van justitie van het opleggen van de gedragsaanwijzing had moeten afzien dan wel tot een andere inhoud van die gedragsaanwijzing had moeten komen.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat de wetgever - anders dan bij het alcoholslotprogramma blijkens overweging 4.3.4. van het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad - over de combinatie van het opleggen van een gedragsaanwijzing en de vervolging van een strafbaar feit heeft nagedacht.
De wetgever heeft juist bepaald dat er ernstige bezwaren dienen te bestaan van het hebben begaan van een strafbaar feit alvorens de officier van justitie gebruik mag maken van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast heeft de wetgever - blijkens de Memorie van Toelichting - deze bevoegdheid passend geacht in een hele trits van maatregelen, meer in het bijzonder de bevoegdheid van de rechter in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, welke bevoegdheid kan aansluiten op een door de officier van justitie gegeven gedragsaanwijzing ex artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering.
Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat geen sprake is van een dubbele vervolging dan wel bestraffing van hetzelfde feit en dat de dagvaarding van de verdachte ter zake van overtreding van artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht niet in strijd is met de beginselen van een goede procesorde.
4.7.
Conclusie
Alle verweren van de verdediging worden verworpen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op één of meer tijdstip(pen) gelegenin
of omstreeksde periode van 09
augustus 2014 tot en met 27 augustus 2014, te Rotterdam, tezamen en in
vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,in een
woning of
gebouw (gelegen aan de Bunschotenweg 125), waarvan het gebruik door de
rechthebbende is beëindigd,
wederrechtelijk is binnengedrongen en/of
wederrechtelijk aldaar heeft vertoefd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
kraken, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het kraken van een bedrijfspand. Kraken is een hinderlijk en strafbaar feit, waarbij inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van anderen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 juni 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank zal in strafverminderende zin laten meewegen dat het bewezen verklaarde feit bijna twee jaren geleden is gepleegd.
De rechtbank ziet geen aanleiding af te zien van strafoplegging zoals de verdediging heeft bepleit, mede omdat de aangevoerde verweren zijn verworpen.
Omdat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, zal de rechtbank de straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een week passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 138a van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (een) week.
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. E.I. Mentink en K. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 09
augustus 2014 tot en met 27 augustus 2014, te Rotterdam, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in een woning of
gebouw (gelegen aan de Bunschotenweg 125), waarvan het gebruik door de
rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk is binnengedrongen en/of
wederrechtelijk aldaar heeft vertoefd.