ECLI:NL:RBROT:2016:5561
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging kinderbijslag voor kinderen in het buitenland en discriminatie op basis van woonplaats
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De eiser, woonachtig in Nederland, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank dat hem geen recht meer gaf op kinderbijslag voor zijn zoon die in Thailand woont. Dit besluit was gebaseerd op de wijziging van artikel 7b van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) per 1 januari 2015, die het mogelijk maakt om kinderbijslag voor kinderen die buiten Nederland wonen, uit te sluiten. De eiser stelde dat dit een schending van het gelijkheidsbeginsel en discriminatie inhield, omdat ouders met kinderen in landen waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten, wel recht hebben op kinderbijslag.
De rechtbank overwoog dat de regeling in artikel 7b van de AKW een onderscheid maakt op basis van woonplaats, maar dat dit onderscheid gerechtvaardigd kan zijn indien er een objectieve en redelijke grond voor bestaat. De rechtbank concludeerde dat de wetgeving een legitiem doel dient, namelijk het beëindigen van de export van kinderbijslag, en dat het onderscheid niet verder gaat dan nodig is om dat doel te bereiken. De rechtbank verwierp het beroep van de eiser en verklaarde het ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de situatie van de eiser niet gelijk is aan die van ouders die in het algemeen belang werken of ouders met kinderen in landen met een verdrag.
De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van de nationale wetgever in sociale zekerheidskwesties en bevestigt dat het maken van onderscheid op basis van woonplaats en indirecte discriminatie niet zonder meer verboden is, mits er een redelijke rechtvaardiging voor is. De rechtbank wees ook op eerdere jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep die soortgelijke kwesties behandelde.